[p. 128]

Aanteekeningen

De zedelijkheid der censuur

Het gesol met de russische film, en alles, wat daarmee annex is, ja, met de film überhaupt, zal wel het gevolg zijn van de omstandigheid dat burgemeesters, keuringscommissieleden, en zelfs ministers van justitie en andere zaken, zooals wij allen op de lagere school uit volle borst hebben moeten zingen: ‘Wij leven vrij, wij leven blij, op Neêrland's dierb'ren grond...’ De jeugd-reminiscenties van dergelijke en andere vrijheidsfrases, die alle contact met de realiteit missen, en nog tot gevaarlijke psychosen zullen leiden, zijn zonder twijfel de oorzaak, dat de nieuwste democratische censuur-methoden nog wat ongewoon en nog ietwat onhandig worden gehanteerd. Men leert wel is waar aldoende, en naarmate men zich hier te lande meer voor indische zaken interesseert, en ontdekt, dat het ginds, onder een terroristisch bewind, gist, verdwijnt hier het gist der democratie, en de saam-hoorigheid van moederland en wingewest wordt eindelijk zichtbaar, al is het dan ook op de wijze van het communiceerende vat: niet alleen dat van oudsher de rijkdom van daar naar hier werd overgeheveld, maar naar gelang de eisch voor elementaire volksrechten ginds luider wordt, worden ze hier zonder veel ophef verminderd. In ieder geval blijkt de saamhoorigheid ook hierin, dat het steeds minder verschil maakt, of een zoogenaamde grondwet ontbreekt dan wel of deze wordt verkracht. Want dit kenmerkt onze huidige democratie: dat, waar de letter der grondwet het maar eenigszins toelaat deze wordt ontweken.

Het is met de censuur als met de dictatuur: ze wordt steeds aangekondigd voor een beperkt en bepaald gebied. Maar iedere censuur streeft naar expansie. Het is een olievlek. De noodzakelijkheid eener preventieve censuur voor de film werd gemotiveerd met de noodzakelijke bescherming van minderjarigen voor de gevaren der bioscoop!

Iedere nieuwe technische uitvinding, zoowel de film als de radio, die krachtens haar karakter onder de persvrijheid zou moeten vallen, - ‘niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren’, - komt onmiddellijk onder een politieke censuur, (alsof de preventieve censuur die reeds door een financieele dictatuur wordt uitgeoefend, nog niet voldoende was), die met den geest van dit grondwetsartikel in strijd is.

Naast een centrale keuringscommissie voor de film zijn wij intusschen verblijd met de aankondiging van een soortgelijk instituut, dat haar richtlijnen van den zoo juist ingestelden radio-raad zal ontvangen, wiens taak het is, de regeering omtrent alle met den radio-omroep in verband staande onderwerpen in te lichten. Bij de installatie van dezen raad op 29 Januari kondigde de minister van Waterstaat met de volgende woorden de preventieve censuur voor de radio aan:

Van niet mindere beteekenis is de quaestie van de contrôle op hetgeen door de omroeporganisaties wordt uitgezonden.
De ontwerp-algemeene maatregel van bestuur zegt hieromtrent, dat de tot de uitzending toegelaten omroeporganisaties gehouden zijn om zich te onderwerpen aan de contrôle op hetgeen door middel van de zendinrichting wordt uitgezonden en voorts dat die contrôle zal worden uitgeoefend door een na verkregen advies van den Radio-raad, door den minster te benoemen lichaam, dat zijn werkzaamheden zal uitvoeren volgens richtlijnen, die weder met medewerking van uwen Raad zullen worden vastgesteld.

Dat het de bedoeling is, bepaalde geestelijke en maatschappelijke stroomingen van den omroep uit te sluiten, blijkt uit wat volgt:

De samenstelling van dit contrôle-instituut en de omschrijving van zijn taak en werkwijze zullen met bijzondere zorg dienen te geschieden, omdat daardoor het wezen van den cultureelen omroep sterk beïnvloed kan worden.

De voorzitter van den Radio-raad, oud-minister Dr. J. Th. de Visser, heeft trouwens in de beantwoording van 's ministers rede het karakter dezer censuur reeds aangeduid en zelfs het criterium daarvan reeds genoemd:

de adviezen van onzen raad inzake de contrôle op hetgeen door middel van de zendinrichting wordt uitgezonden, zullen veel van het beleid der leden vergen...Wij zullen er allen een eer in stellen, om ook in deze [n.l. de door den minister gewenschte krachtige, nationale omroep,] het ideaal onzer nationale eenheid voor oogen te houden, al zal eerbiediging van rechtmatige verlangens, gegrond op bepaalde overtuiging, hierop steeds een zekere inbreuk moeten maken, [de spreker dacht waarschijnlijk aan de Unie van Utrecht) hoewel daarbij steeds in het oog dient te worden gehouden, dat nimmer 's lands belangen mogen morden geschaad.

Wat ‘'s lands belangen’ zijn, dat is wel even problematisch als de ‘openbare orde en de goede zeden’ maar toch niet zoo vaag, dat nu niet reeds duidelijk is, dat bepaalde geestelijke en maatschappelijke opvattingen die nu vrij in vergadering en pers tot uiting komen, en die door Dr. de Visser niet anders beschouwd kunnen worden dan als schadelijk voor 's lands belang, niet door de radio tot uiting zullen kunnen komen. Richtingen die er geheel andere opvattingen op na houden over wat in het belang is van ons vaderland dan de groote minderheden, die de meerderheid vormen, moet de omroep worden onthouden. Dergelijke stroomingen moeten worden onderdrukt. Terwijl men toch zou meenen, dat de radio een nog geschikter instrument is, om ‘gevoelens’ te openbaren dan de mechanische zetmachine, is niet alleen ‘voorafgaand verlof’ noodig om van dit regeeringsmonopolie gebruik te maken, maar zal de verspreiding van ‘gedachten’, zelfs wanneer deze geen strafbare gevolgen met zich brengt, onmogelijk worden gemaakt.

Waarom mocht de russische regisseur Poedowkin - daartoe uitgenoodigd - niet in ons land spreken over de film? Omdat men het langzamerhand vanzelfsprekend vindt, dat de censuur nu eenmaal bij de film behoort? Het begon reeds met het problematische

[p. 129]

filmverbod der burgemeesters; de twijfel aan de wettigheid van deze aanwending der gemeentewet werd versterkt door de motiveering der bioscoopwet, die juist een centrale keuring voorstond, daar de censuur der burgemeesters te zwak werd geacht, omdat deze alleen de ‘excessen’ en niet de ‘strekking’ beoordeelde. Daarenboven mag men het onwettig achten, dat vier burgemeesters zich tot een censuurcollege hebben geconstitueerd, zoo goed als het in strijd is met de wet, dat de burgemeester de bevoegdheid die hem art. 188 geeft, opdraagt aan B. en W. of aan een commissie.

Toen de film, die in strijd was met ‘de openbare orde of de zedelijkheid’ verboden werd, maar later door de keuringscommissie blijkbaar niet in strijd geacht werd met de ‘goede zeden of de openbare orde’ (terwijl het toch de bedoeling van deze scherpzinnige onderscheiding in het bijzonder was, dat de laatste formuleering een grootere censuurbevoegdheid zou toelaten, zoodat de keuringscommissie een criterium in de hand werd gegeven, dat ze geheel naar eigen inzicht zou kunnen hanteeren, en waarbij het geenszins de bedoeling was dat de keuring voor volwassenen zich beperkte tot een weren van excessen uit de filmindustrie, zooals het in de officiëele toelichting der bioscoopwet heet) en overal werd vertoond, en bewonderd, is er naar de redelijkheid van het verbod, dat door vier burgemeesters was uitgevaardigd, evenmin gevraagd als indertijd naar zijn rechtmatigheid.

De censuur van wat volwassen nederlandsche staatsburgers mogen zien, is intusschen aangevuld met de censuur van wat ze mogen gaan hooren. Werd de lezing van Poedowkin over de film door den minister van justitie staatsgevaarlijk geacht? Of leven we wellicht reeds op voet van oorlog met Sowjetrusland, omdat één nederlandsch onderdaan de ‘gestolen olie’ niet monopoliseeren kan, en uit louter ethische verontwaardiging tot den oorlog tegen Rusland hitst in het karaktervolle blad, dat er een kunstredactie op na houdt wier competentie in filmzaken omgekeerd evenredig is aan de grootte der headlines, die aan Tuschinski-films worden gewijd. De ‘objectieve’ voorlichting van dit blad is het gevolg van een bewonderenswaardige zelfkritiek: over de film wordt niet gesproken! Toen Joris Ivens' film ‘De Brug’ in ‘Rembrandt’ draaide werd de vermelding daarvan in het wekelijksche bioscoopoverzicht van dit blad zorgvuldig gesuprimeerd! Maar Jannings' minderwaardige Hollywood-film kreeg als headline: ‘Een scenario op hoog peil’!, waarschijnlijk omdat een literator er een twee kolommen lange novelle over kan fabriceeren. Met alle clementie voor een journalist die over zaken schrijf waarvoor hem ten eenemaal het zintuig ontbreekt - het volgende gaat toch wel de grenzen der incompetentie te buiten:

soberheid en waarachtigheid triompheeren (hier) over alles wat men Hollywood soms verwijten kan...
Men kende Hollywood. Maar ik verzeker u: dit Hollywood kende men nog niet. En te zamen geven zij u een indruk, en een ontroering, die tot het allergrootste behoort van wat de film ons ooit bracht, en ooit zal kunnen brengen.
J.W.F. WERUMEUS BUNING

Nadruk verboden),

maar niet voor de N.R. Ct. als tenminste Tuschinski deze, ook in het Tuschinski-program opgenomen ‘kritiek’, als advertentie laat drukken, nadat in hetzelfde blad een slechte recensie van de film had gestaan. Schreef reeds indertijd de redaktie van de ‘Filmliga’ over het ‘systeem de Telegraaf, dat zich van personen bedient na hen van hun persoonlijkheid ontdaan te hebben’, nu blijft er geen andere keus dan een soberheid aan intellect, die aan zwakzinnigheid grenst òf een mate van waarachtigheid, die misschien samenhangt met de ‘unio mystica tusschen de Telegraaf en den Heer Tuschinski’, waarover ook de redaktie van de ‘Filmliga’ niet verder sprak.

Welk een bewonderenswaardige onafhankelijkheid te kunnen zeggen: ‘Wij doen niet aan Poedowkin’, en inderdaad met geen enkel woord iets te vermelden van de lezing van den regisseur, wiens verboden film indertijd in hetzelfde blad gunstig was besproken door een redakteur, die om deze reden werd ontslagen!

De russische film blijkt voor dit land eenvoudig een noodlot, zelfs voor de filmliga, voor wie deze een soort geboortecomplex vormt. De revolutionaire en destructieve tendens der russische film kent eenvoudig geen grenzen. Als het paard van Troje is ze triomphantelijk in de nederlandsche filmburcht binnengehaald, om toch ook hier, en onder de hoogste functionarissen, haar slachtoffers te maken. - Haar revolutionaire werking kan inderdaad niet hoog genoeg worden geschat: ze is een spiegel, waarvoor alle maskers vallen, en de politieke en geestelijke reactie van alle partijen en gezindten zich onthult.

Wat schreef indertíjd Coster?

Wat men ook moge denken van de geste van de verbiedende burgemeesters: zij hebben gelijk hier alle aesthetische overwegingen eenvoudig op zij te schuiven. Zij worden niet als kunstwerk op Europa afgestuurd, zij mogen niet als kunstwerk beschouwd worden in het publieke leven. Zij zijn alleen tot kunstwerk gecamoufleerd.

Dat de censuur, die door Coster wordt bepleit, noodzakelijk is, begrijpt ook de filmcriticus van ‘Het Handelsblad’:

Zoolang de groote massa der bioscoopbezoekers slechts onschuldige ontspanning verwacht, is het begrijpelijk, dat er grenzen worden getrokken, die we voor geen autonome kunst zouden dulden. Maar die toestand wettigt dan ook het streven der Filmliga.

Ook deze opvatting is niet slechts reactionair, maar in hooge mate misleidend. Het bioscooppubliek is de eigenlijke schuldige! Zocht de massa der bioscoopbezoekers maar. zooals alle Ligaleden, niet slechts ontspanning, maar kunstgenot, dan zou onmiddellijk de bioscoopwet weer kunnen worden geliquideerd, en de heer Van Staveren geen film meer behoeven af te keuren, die hij niet ziet. Dan kan zich de Bioscoopbond omvormen tot één nationale Filmliga en dan dulden we geen censuur meer.

Misleidend is deze voorstelling, omdat het eerste censuurverbod: ‘Bed und Sofa’, naar aanleiding waarvan het bovenstaande geschreven werd, juist het be-

[p. 130]

wijs is, dat het bij deze censuur niet gaat om excessen eener filmindustrie, die zich commercieel instelt op de ontspanning die het groote publiek in de bioscoop zoekt, maar dat de opzet van deze wet inderdaad praktijk wordt: dat bepaalde opvattingen over moraal en maatschappij, die niet de heerschende zijn, worden onderdrukt.

De redenen, waarom degenen, die deze filmeensuur noodzakelijk, respectievelijk begrijpelijk achten, deze niet even noodzakelijk en even begrijpelijk achten voor andere autonome kunsten, en het geheele openbare leven, worden maar steeds niet vermeld! Waarom niet de noodzakelijkheid bepleit van preventieve censuur voor de pers, waarvan - de autonome kunstrubriek natuurlijk uitgeschakeld, waarvan hier te lande wel niemand eenige (ont-)spanning verwacht, - toch voor de groote massa der krantenlezers waarschijnlijk voor ontspanning wordt aangezien, terwijl hier de tendens in het algemeen toch nog beter gecamoufleerd wordt dan bij de russische film.

Verwacht wellicht de groote massa der boekenlezers iets anders dan onschuldige ontspanning? Zijn er niet eenige recente gevallen bekend van een groote navrage van boeken, die, te recht of ten onrechte, een zekere beruchtheid verwierven, waarbij nog heel wat anders verwacht werd dan ‘onschuldige’ ontspanning? Kort en goed: waarom geen preventieve censuur voor de literatuur, die dan waarschijnlijk het streven van een clandestiene bibliophilenliga zal wettigen.

Want dat de russische film uitsluitend politieke propaganda is, staat, sedert Poedowkin twee maal 24 uur dit vrije land verblijf mocht houden, op voorwaarde, dat hij zich van propaganda der communistische idee zou onthouden, en desondanks alleen in besloten kring mocht spreken, vast. Want Poedowkin heeft in zijn rede gesproken over de kunst en de tendens, en heeft het volgende gezegd:

De critiek verwijt dikwijls de russische film in het algemeen het volgende: Waarom zijn in de russische film de kapitalisten altijd slecht en de arbeiders altijd goed? Dat is toch niet juist. Zoo is het toch niet in het leven? Zoo schrijven de critici. En ze meenen, dat dit door een te sterke tendens veroorzaakt wordt, en beschouwen dit als een misdaad tegen de wetten der kunst. Men denke aan een schrijver als Dickens. We kunnen dezen toch moeilijk van bolsjewisme beschuldigen. Toch is het gemakkelijk te constateeren, dat de goede helden van zijn romans altijd arm, hun slechte tegenstanders steeds rijk zijn. Wanneer bij Dickens een of andere rechter of gerechtsbeambte voorkomt, zijn ze altijd slecht. Iedere kunstenaar moet pregnant zijn...Ik kan een tzaristisch officier niet beminnen, als ik door hem het russische tzaristische systeem weergeven wil, dat ik slecht vind. Mijn taak is niet, een willekeurig mensch in uniform te toonen. Onder officieren kunnen natuurlijk ook goede menschen zijn, maar ik kan een slechte zaak niet door een goeden kerel laten vertegenwoordigen.

Waaraan, onder het opschrift ‘Film en Propaganda’, de, zoogenaamd democratische, ‘Morgen’ het volgende commentaar vastknoopt:

Duidelijk wordt hier dus erkend, dat de russische film bestemd is om een gedachte, de bolschewistische gedachte te dienen: en om bij den toeschouwer dezelfde gedachte op te wekken. Uit den mond van een der voornaamste russische regisseurs hebben we nu vernomen, hoe hij zijn producten bewust-eenzijdig instelt, op de propaganda voor de bolschewistische gedachte.

En het democratische orgaan hetzt:

Het is dus wel zaak van de filmkeuring hier zeer nauwlettend toe te zien. En tevens wordt het een ernstige vraag voor de katholieke leden der Filmliga of ze nog langer die organisatie kunnen steunen met hun lidmaatschap. als ze zoo de bolschewistische propaganda, zij het zonder 't te willen, steunt. De Filmliga gaat beslist den verkeerden weg op, als ze zich voor de bolschewistische reclamekar laat spannen.

Wat de ‘Morgen’ hier Poedowkin in den mond legt, sprak hij wel zoo ongeveer, maar wat het katholieke orgaan hoorde was toch het tegendeel. In zijn rede legde Poedowkin in het geheel geen politiek getuigenis maar uitsluitend een aesthetische verantwoording af. Hij ontkende juist, dat de russische filmkunst ondergeschikt zou zijn aan een propagandistische tendens daar de eenzijdigheid, die men haar verwijt, niet bepaald wordt door politieke utiliteitsoverwegingen, maar door die eener aesthetische noodzakelijkheid. Hij zei dus juist het tegenovergestelde van wat de ‘Morgen’ beweert gehoord te hebben, namelijk: dat het doel van zijn filmkunst politieke propaganda is. Dat een wereldbeschouwing, (die nog wat anders is dan een bolsjewistisch partijprogram), aan deze filmkunst ten grondslag ligt en er in tot uiting komt, en zonder deze niet denkbaar is, wordt niet ontkend. Dat immers maakt juist de russische film tot wat ze is: tot ‘filmcultuur’. Dat deze wereldbeschouwing niet de katholieke is, is eveneens een ontdekking, waartoe het niet noodig was, dat de minister van justitie ‘uit overwegingen van voorzichtigheid’(!) ‘'s lands belang’ in het oog hield en was het niet noodig, dat de ‘Morgen’ een rede vervalschte om zeer listig de russische film met bolsjewistische propaganda identiek te kunnen verklaren, waaruit dan tevens duidelijk blijkt, dat de russische regisseurs slechts politieke agitators zijn en daarmee het bewijs geleverd is, dat een instelling die zoo iemand als spreker uitnoodigt, een gecamoufleerde ‘planeet’ van Moskou is. Werd het ook niet reeds eerder bewezen doordat zij de diktatuur van den sociaal-demokraat Van Staveren niet als het laatste oordeel inzake filmaesthetiek aanvaardde en de katholieke pers tot de volgende waarschuwing noodzaakte?:

In verband met een eventueele herhaling in de afdeelingen der nederlandsche filmliga meenen wij, om den zedekwetsenden inhoud, de bijwoning te moeten ontraden van de door de Centrale Commissie afgekeurde Russische film ‘Bed en Sofa’ van den regisseur Alexander Room.

Hoe zouden ook goede katholieken een film mogen zien, die de sociaal-democraat Van Staveren ongezien op den Index heeft geplaatst?

Al rekende Albert Kuyle ‘Bed und Sofa’ ook tot een der schoonste films, die hij kende, toch zag zich de heer L.M.A. Kuitenbrouwer genoopt als bestuurslid van de utrechtsche afdeeling der filmliga te bedanken, daarmee blijkbaar te kennen geven 1, dat hij, zoo al niet het zien ongeoorloofd, dan toch

[p. 131]

de vertooning ontoelaatbaar achtte.

Maar de Liga kan toch bezwaarlijk andere richtlijnen accepteeren dan die der Cinema militans, al ben ik er van overtuigd, dat wie de film wil doen triumpheeren gedwongen zal zijn den strijd op een breedere basis te voeren...Misschien is het hoofdbestuur van de Liga bereid, om moeilijkheden met de katholieke leden bij voorbaat uit te schakelen, de aansluiting te overwegen bij de ‘Zuidelijke Nakeuring’, een censuurinstelling, die haar werk sinds kort is begonnen, of juister, weer heeft hervat, alsof regeering en volksvertegenwoordiging zich voor niets negen jaar hebben uitgesloofd, om het wangedrocht der bioscoopwet uit te broeden.

Deze wet, die een juridische chaos is, een mengsel van ontwerpen en amendementen, kan ook niet anders dan aan uitwassen lijden, daar men nu eenmaal een demokratisch lichaam niet zonder kwade gevolgen kan inenten met het gif der censuur. Reeds bij de behandeling der wet bleek het problematische en gevaarlijke van deze methode in zijn vollen omvang. Over de wenschelijkheid van preventieve censuur was men het eens. Zelfs sociaal-democraten waren voorstanders van preventieve censuur voor volwassenen! Maar de groote moeilijkheid, waarvoor de diverse voorstanders bij het instellen van censuur en diktatuur zich gesteld zien is de vraag: hoe en door wien deze moet worden uitgeoefend...In dit geval ontbrandde de strijd over de vraag: gemeentelijkeof rijkskeuring? Toen door de halstarrigheid voor een bepaalde voorkeur dit regeeringskind van negen jaren door de volksvertegenwoordiging nog dreigde afgedreven te worden nam men een soort salomonisch besluit: men aanvaardde ze tenslotte maar beide, daar dubbel bovendien beter houdt en, preventief gezien, twee beter is dan geen. Zoodat nu wel Van Staveren wikt maar de Zuidelijke Nakeuring beschikt. Er bestaat namelijk een ‘Vereeniging van Noord-Brabantsche en Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring’, die in Eindhoven zetelt en in Amsterdam haar censuur uitoefent. Deze censuurcentrale moest na de bioscoopwet natuurlijk verdwijnen. Maar de wet laat gemeentelijke nakeuring toe voor films, die door de Rijkskeuring voor volwassenen zijn goedgekeurd. Slechts een verordening is hiertoe vereischt. De zuidelijke gemeenten droegen nu aan de Zuidelijke Vereeniging de nakeuring op, maar de Kroon onthield de goedkeuring, daar een dergelijke centrale nakeuring in strijd met de wet was. Intusschen is een nieuwe verordening goedgekeurd, die bepaalt, dat de keuring ‘door of vanwege B. en W.’ moet plaats vinden en vanwege B. en W. geschiedt nu de nakeuring door dezelfde Vereeniging! Naar het bestuur der Vereeniging aan den Bioscoopbond verklaarde zullen zeker 40% der goedgekeurde films worden afgekeurd, en een zuidelijk burgemeester sprak zelfs van 80%! Intusschen wordt proces verbaal opgemaakt tegen de bioscoopeigenaars, die films laten draaien, die niet op de lijst der ‘Zuidelijke Filmkeuring’ staan!

De bioscoopbond, die hiervan de vernietiging van zijn bedrijf in het Zuiden vreest - en buitendien ‘niet wil meewerken’ aan het ‘drijven van het bestuur der Zuidelijke Vereeniging om geheel Nederland onder katholieke censuur te brengen’ - beschouwt deze regeling, terecht, in strijd met de wet en weigert haar medewerking te verleenen.

Het conflict, dat nu door deze twee centrale keuringen ontstaat, stelt het geheele probleem der censuur aan de orde. Reeds ziet men de mogelijkheid, dat dit voorbeeld der gemeenten door andere zou worden gevolgd, waar niet-katholieken de meerderheid hebben, die zich dan ook tot een centrale keuring ‘vanwege B. en W.’ associeeren!

elk zijn eigen censuurtje...deze consequentie is niet te boud. Er is één lichtpunt: als dit slaagt, als het werkelijk zoo dol mocht worden, breekt heel de censuur haar nek en zijn we voor goed van al dat gekeur af.

Dit hoopt, volgens het ‘Nieuw Weekblad voor de Cinematografie’, ‘Het Vaderland’. Het lijkt me een stoute veronderstelling, niet omdat ik de meening: ‘Bij de film is niets te absurd’ niet onderschrijf, wat, volgens den schrijver, wel bewezen werd door de haagsche politie (dezelfde politie, die bij de Filmliga proces-verbaal kwam opmaken, omdat er tijdens de staatsgevaarlijke ‘Stroohoed’ van René Clair introducés aanwezig waren!) die een inval deed ‘toen de haagsche raad ambtshalve en zonder de aanwezigheid van één onbevoegde in het Apollotheater een film zag vertoonen’. Maar ik acht die onderstelling, dat de censuur door louter overdaad haar nek zou breken, onwaarschijnlijk, in verband met een andere mededeeling, die in hetzelfde artikel aan te treffen is, namelijk het volgende:

Eenigen tijd geleden tracteerden de eindhovensche keurmeesters zich op de vertooning van een film, uitsluitend samengesteld uit voor volwassenen ontoelaatbare scènes.

Dat komt ervan. Wie met celluloid omgaat, wordt ermee besmet! De censuurgeest is willig, maar het vleesch is zwak. Ds. Kersten heeft het wel begrepen, toen hij geen centrale censuur wenschte, maar het absolute verbod van dit geheele satansbedrijf bepleitte. Ook de ethiek der censuur blijkt niet verlaten van een hoogere dialectiek: wie de film verminkt en verknipt komt tenslotte toch tot een schoonere montage! Wie nu nog niet de noodzakelijkheid der censuur begrijpt, en niet haar beteekenis ook voor de autonome, en exclusieve, filmkunst, is met geen redelijk argument te overtuigen. Deze zuidelijke keuringsmeesters verstaan de kunst der censuur! Kunst moet dienen! Zoo al niet de eeuwige waarheid, dan toch de tijdelijke zedelijkheid. Daar de groote massa der bioscoopbezoekers slechts onschuldige ontspanning verwacht is het begrijpelijk dat er grenzen worden getrokken, want hoe zou ook anders een filmgebied kunnen ontstaan waar de onwaarschijnlijkste mogelijkheden van de film kunnen worden geëxperimenteerd? Men misgunne hun deze spanning niet! Een verboden film is voor zulke fijnproevers geen tractatie: bed en sofa zijn wel kwetsend voor de zeden maar een film van room is toch niet prikkelend voor het gemoed. Voor een eindhovensche montage is deze film niet te gebruiken! ‘Ontoelaatbare scènes’ ziet men hier niet.

Terecht verbood Van Staveren die dan ook maar ongezien!

A.M.L.