Boekbespreking
Erich Mendelssohn. Russland, Europa, Amerika. - Ein architectonischer Querschnitt. Rudolf Mosse Buchverlag, Berlin.
Mendelssohn heeft op zijn Amerika-boek in gelijken geest en in gelijk formaat dit werk laten volgen.
Groote, dikwijls zeer interessante afbeeldingen in bepaald verband met toelichting.
Van het veel-omvattend en vrijwel ondoenlijk werk een ‘Querschnitt’ als hier bedoeld op wetenschappelijke wijze te maken heeft Menndelssonn, die het eene bouwwerk na het andere laat verrijzen, wijselijk afgezien. Hij geeft een groote ‘lijn’, zooals hij die zag en duidt die aan door korte zinnen, waarvan men moet zeggen, dat ze dikwijls ‘blitz-artig’ verhelderen. Deze ‘verhelderingen’ zijn zoo scherp, dat men geneigd is ze onmiddellijk voor het juiste beeld te houden. Later, rustig doordenkend, is men daar nu en dan niet zoo geheel zeker van, doch het doet er weinig toe. Het boek - geen uitvoerig betoog dus. doch groote platen met forsche zinnen - wekt op, opent perspectieven, brengt tot nadenken.
Wat wenscht men meer?
O.
Julius Vischer, Ludwig Hilbersheimer. Beton als Gestalten Stuttgart, Verlag von Julius Hoffmann, 16 Mk.
Een boek, dat de veelzijdigheid van het construeeren in beton met talrijke voortreffelijke en interessante afbeeldingen duidelijk aantoont.
Geen studieboek - het roert de betreffende vraagstukken aan zonder er diep op in te gaan, alhoewel ze van diverse kanten belicht worden, - maar meer een zeer belangwekkend overzicht, dat men gaarne bij de hand zal hebben om zoo nu en dan eens door te bladeren om oude bekenden te ontmoeten, of tot nieuwe mogelijkheden opgewekt te worden.
De titel ‘Beton als Gestalter’ is intusschen niet gelukkig. Hij doet de verwachtingen te hoog spannen, terwijl men daarbij onwillekeurig denkt aan de boeiende resultaten, die het vormgevend vermogen van beton schijnt te beloven. We zien wel vele en
AUSSTELLUNG MODERNER WOHNUNGEN ‘NEUES HAUS’
BRÜNN TSJECHO SLOWAKEI
velerlei constructies de revue passeeren, maar als ‘Gestaltung’ laten ze ons vrij koud. Als beton niet meer zou kunnen geven, dan het boek als geheel bezien, toont, dan zou men er vrijwel niets anders dan een materieelen stap vooruit van kunnen verwachten. Dit nu is zeker niet het geval en men gevoelt zich gelukkig b.v. een werk van Perret te zien opduiken als een lichtpunt in dit wat erg constructief duister. De huizen in Stuttgart van Le Corbusier (op zich zelf bezien zeker niet van theatraliteit vrij te pleiten) zijn een geestelijke verfrissching tusschen zooveel zakelijke zakelijkheid.
De alleen-technische vorm kan in de beste gevallen zeer schoon zijn, maar ze ontroert niet: wie wel eens een tijdschrift doorbladerde, waarin louter zuiver gevormde technische producten afgebeeld waren, zal te midden van al deze ‘levende’ weldaad voor het oog een leegte bespeurd hebben, die men heden in aesthetischen zin van het gebruiksvoorwerp verwachten moet - het gaat te ver daarop in te gaan - doch die bij voorwerpen van minder eenzijdig-utilitair belang bij analoge wijze van vormgeven verdwijnen moet.
De bovenbedoelde leegte bespeurt men ook in dit boek. maar hier zeker niet steeds met recht. De vormen der ‘techniek’ zijn, doordat ze zakelijk zeer zuiver zijn vastgelegd. dikwijls reeds zeer geacheveerd: op zichzelf zijn ze gewoonlijk zeer veel schooner dan de nog zeer onstabiele vorm waarin het beton zich aan ons voordoet. Wel vertoonen een markthal als die te Reims van binnen (M. Maignot) en de beroemde vliegtuighallen te Orly-Paris (Freyssinet) al een zuiverheid van vorm, die de zuiverheid der ‘technische’ vorm begint te benaderen, doch ook van zulke voorbeelden biedt het boek er niet vele (men zou de koeltorens van de Staatsmijn ‘Emma’ nog kunnen noemen) en kan het ook nog niet bieden.
Wat het boek wel brengt, zooals aan het begin reeds gezegd, d.i. een overvloedig materiaal voor de mogelijkheden van ‘Gestaltung’ en waar de karakteristieke ‘Gestaltung’ van het beton nog zoozeer in wording verkeert, is dit misschien ten slotte toch van meer belang, dan dat de schrijvers zich verder op het speculatieve gebied van wat zooal met ‘vormgeving’ samenhangt, gewaagd hadden.
O.
Menno ter Braak, Cinemamilitans Utrecht - ‘De Gemeenschap’, 1929, 140 pag.
Van Menno ter Braak, den onvermoeiden en bekwaamsten publicist van de avant-garde, die in dit land strijdt voor de film, is zooeven een bundel opstellen en kritieken onder den programmatischen titel: Cinema militans verschenen. Vele der artikelen verschenen reeds eerder in i 10; ze zijn, ten deele, omgewerkt en met tal van andere, met een dertigtal illustraties, tot een boek vereenigd.
Uit het voorwoord:
‘De lezer vindt hierin dooreengemengd: enthousiasme en betoog. “Cinema Militans” en “Rhytme en vorm”. Hij vindt als sluitstuk eenige karakteristieken naar aanleiding van afzonderlijke films, waarbij de afzonderlijke film min of meer voorwendsel is. Men zoeke dus de eenheid niet in den vorm en de feiten. Dit negatief. Positief: waarom ik dit boek in dezen vorm uitgeef? Niet alleen het ontbreken van een “handboek voor filmbeschouwing” in Nederland geeft mij daartoe aanleiding; immers aan een dergelijk werk zullen andere eischen van structuur en documenteering worden gesteld. In de eerste plaats echter wensch ik een standpunt in te nemen tegenover de vijanden en de sentimenteelen door van verschillende zijden (al is het dan ook juist door mijn particuliere eenzijdigheid) aan te vallen op onredelijk verzet en onredelijke verheerlijking. Het is moeielijk uit te maken, of de film meer schade lijdt door zijn verguizers, dan van hen, die in iederen meter celluloïd een openbaring zien. Noch voor de z.g. visueele oppervlakkigheid, die de film zou aankleven, noch voor de ten gerieve van Jan en alleman uit den hemel gevallen “gemeenschapskunst” (wellicht het grootste “gevaar” van deze eeuw) zou ik een pleidooi willen voeren!’
A.M.L.
Wera figner: Nach Schlüsselburg. Dritter Teil der Lebenserinnerungen. Mit 26 Bildern, Berlin, Malik Verlag Brosch, 2.40 Mk. Leinen 3.80 Mk.
Onder den titel ‘Nach Schlüsselburg’ is het laatste deel van Wera Figner's memoiren verschenen, waarvan de twee eerste deelen, ‘Nacht über Russland’ hier reeds eerder werden besproken.
Dit derde deel beschrijft hoofdzakelijk de eerste jaren na haar bevrijding uit de vesting Schlüsselburg.
toen ze, eerst naar het onherbergzame gebied bij de Witte Zee, later naar de Wolga, steeds onder politietoezicht, werd verbannen.
Wat ‘Nacht über Russland’ tot zulk een uitzonderlijk menschelijk en revolutionair document maakt, dat is niet alleen de geweldige heroïsche strijd tegen de russische autocratie en de offers, die in dien strijd, die in Wera Figner tot een symbool geworden is. zijn gebracht, waardoor dit boek niet alleen menschelijk ontroerend, maar het bijna legendarisch verhaal is van een heroïsch leven, maar dat is bovenal de idee der vrijheid, die in haar, door dien strijd, waardoor ze onderging, is verpersoonlijkt en die heenstraalt door alle leed en menschelijke verschrikking.
Dit laatste deel, dat een nuchtere registratie is van de psychose van dezen tijd, die nog geheel bepaald werd door haar gevangeniservaringen, is niet minder menschelijk ontroerend, maar de grondtoon is tragischer geworden.
Terwijl geheel Rusland veranderd was, de revolutionaire beweging zich verder ontwikkeld had, was zij dezelfde gebleven, en was het haar, na meer dan 20 jaar levend begraven te zijn, niet meer mogelijk, het contact met het werkelijke leven te hervinden, zelfs physiek voelde zij zich van de wereld vervreemd.
‘Der grundlegende Faktor meines Lebens war Schlüsselburg, es hat mir zwanzig Jahre meines Lebens genommen, und nachdem es mich auf eine so lange Zeit, ohne jede Unterbrechung, vom allgemeinen Strom des Geschehens getrennt hatte, warf es mich in eine andere Generation hinaus, in ein Milieu, das durch den folgerichtigen Gang der wirtschaftlichen und gesellschaftlichen Entwicklung bereits umgeformt worden war. Den Schritt über die schon vollzogene Evolution hinüber zu machen, mit den veränderten Verhältnissen, mit allem Neuen zu verschmelzen, erwies sich bereits als unmöglich. Und das eben war mein Unglück.’
De mogelijkheid van vertrek naar het buitenland in 1906 was in zekeren zin een verlossing. Ze werkte daar voor de russische politieke gevangenen. Tijdens den oorlog, in 1915, keerde ze naar Rusland terug.
Toen de revolutie, die in 1883 was begonnen en die ze met haar leven had betaald, uitbrak, was het ‘de dag van anderen’ geworden. De verschrikkingen van de revolutie, de burgeroorlog en daarna de revolutionaire broederstrijd waren voor haar verschrikkelijke ervaringen. Daartegenover schijnt haar Schlüsselburg ondanks alles, voor het deel hebben aan den strijd en kameraadschap en de solidariteit in den heroïschen tijd der eerste revolutionaire beweging van een halve eeuw geleden, geen te hooge prijs...
A.M.L.
Otto Rühle. Karl Marx. Leben und Werk. Avalun Verlag Hellerau bei Dresden. Ganzleinen 12 Mk.
Otto Rühle, die zonder twijfel tot de zelfstandigste geesten onder de schrijvers van het internationale communisme behoort, heeft door deze nieuwe, zeer boeiend geschreven Marx-biografie onze sociologische literatuur met een belangrijk boek verrijkt. Behalve eenige minder belangrijke biografieën gaf alleen het in 1918 verschenen werk van Franz Mehring, Karl Marx, Geschichte seines Lebens, een volledig overzicht van de ontwikkeling van Marx. Mehring gaf in het bijzonder als eerste onder de sociaal democratische schrijvers een op onderzoek der bronnen steunende critiek van de onverdraagzame houding van Marx tegenover andersdenkende socialisten zooals Proudhon, Lassalle, von Schweitzer en Bakoenine. Maar zijn biografie was hoofzakelijk historisch, terwijl Rühle niet slechts de historische wording in de ontwikkeling van Marx tot sociaal denker maar ook een psychologische analyse geeft van Marx' persoonlijkheid. In de critiek op Marx' onverdragelijke houding tegenover anderdenkende socialisten gaat Rühle nog verder dan Mehring.
Naast een overzicht van de ontwikkeling van Marx als denker en strijder geeft Rühle, steunende op de Adler'sche Individualpsychologie, een psychologische ontleding van Marx als mensch. Het bij Marx sterk ontwikkelde minderwaardigheidsgevoel voert Rühle terug op drie oorzaken: een biologische (Marx' slechts gezondheidstoestand, lever- en maaglijden, die op een zwakke constitutie wijzen), een sociale (het joodsche ras, dat in de eerste helft der 19e eeuw in Duitschland onder groote minachting te lijden had) en ten derde het familiemilieu, waar Marx de oudste der kinderen was op wie alle verwachtingen waren gevestigd en die, ondanks zijn schitterende leertijd. zijn ouders teleurstelde.
Het uit deze drie oorzaken voortkomende minderwaardigheidsgevoel moest Marx uit een natuurlijken drang tot zelfhandhaving trachten te herstellen, en daar hij een mensch was, met grooten genialen aanleg, stelde hij zich door de velerelei conflicten met de hem omringende wereld heen, al grooter, wereldomvattender taak, wilde hij al meer geestelijk boven allen en alles uitsteken.
Marx' bekende onsympathieke karaktertrekken ziet Rühle dan ook als psychologische gevolgen van de bovengenoemde oorzaken.
Om zijn eerzucht, de beste kenner der socialistische literatuur, de beste criticus der economische vakwetenschap, de schitterendste vertegenwoordiger van het communisme te zijn, kortom: om onder alle omstandigheden boven alle andere theoretici van het socialisme uit te blijven, moest Marx alle anderen als waardeloos voorstellen, omlaag halen, en aan minachting en spot prijsgeven.
Vandaar zijn minderwaardige houding tegenover andere socialisten. ‘Hij, Marx, was alleen in het bezit van de zuivere leer. Zijn stelsel was Allah, en hij was zijn profeet.’
Zonder deze onverdraagzame en onsociale eigenschappen zou hij, meent Rühle, zijn geniale prestatie niet hebben kunnen volbrengen. In zijn tijd was het werk de hoofdzaak, op de kwaliteit van den mensch kwam het toen minder aan. Thans eischt echter de klassestrijd de uiterst gekwalificeerde en voor de gemeenschap geschikte mensch.
Welk standpunt men ook ten opzichte van Rühle's psycho analyse moge innemen, de lezing van zijn geniale Marx-biografie is onmisbaar voor allen, die dieper willen doordringen in de ideeënwereld van het moderne socialisme.
Het boek is met een zestiental foto's geïllustreerd.