[p. 63]

J. de Kadt Kroniek
Opstand der belastingbetalers?

Van de verkiezingen merkt de gewone Nederlander vooral iets doordat véél papier in z'n brievenbus wordt gegooid en veel papier op muren, borden, palen of achter de ruiten wordt geplakt. Zeker er zijn nog andere tekenen van on-Nederlandse activiteit te bespeuren. Er zijn vergaderingen die in 't algemeen bezocht worden door een klein gedeelte van de mensen die het al van tevoren eens zijn met wat er op die vergaderingen verteld zal worden, en door een nog kleiner gedeelte van de mensen die het er nooit mee eens zullen worden. Er zijn openluchtbijeenkomsten die wat meer publiek trekken maar die toch ook maar een fractie van de bevolking bereiken. Fietstochten en propaganda-auto's snellen voorbij en laten niet veel indrukken achter. Dan is er de radio - maar wie kan telkens weer een kwartier vinden om naar al die lieden te luisteren die meestal niet kunnen spreken en die altijd gemeenplaatsen met vulgariteiten en demagogie plaveren. De pers van de anderen: wie heeft tijd en lust er kennis van te nemen - is de eigen pers al niet teleurstellend genoeg? Al die manifesten, papieren, kranten, folders, die in de bus worden gestopt? Er bestaat nu eenmaal een vooroordeel tegen alle gratis drukwerken, en dat vooroordeel is het sterkst in de verkiezingstijd. Misschien zou in gewone tijden een goed geschreven en goed verzorgd politiek drukwerk werkelijk nog wel eens gelezen worden door die groepen die bereid zijn van de ene politieke partij naar de andere over te gaan en die door een fel partijganger deswegen verachtelijk als ‘kleurloze middenstof’ worden aangeduid. In verkiezingstijden is deze groep bij voorbaat afkerig van alle lectuur, omdat lectuur en reclame dan te veel samenvallen. Neen, de platen en de borden zijn nog de enige dingen die het in die maanden ‘doen’, om de doodeenvoudige reden dat men werkelijk geen kans heeft om ze niet te zien.

Ze waren ditmaal slechter en minder aantrekkelijk dan ooit te voren. Er was een KVP-plaat - maar waarom zou ik spreken over platen die artistiek even vervelend waren als politiek oneerlijk? Of over die plaat waaraan alleen het bijschrift ontbrak ‘Er is maar één Lijst 1’ om volkomen in de sigarenstijl te zijn?

Er waren die platen van de Partij van de Arbeid, waaraan er een in de vlag-en-vaandel-wereld van de AJC thuis hoorde, de ander aan de reclame van een reisbureau deed denken en de derde niet helemaal slecht was.

De platen van de Anti's waren precies zo slecht als men het recht had te verwachten van een partij die de beeldende kunsten verafschuwt. Maar een ervan had de verdienste tegelijkertijd komisch en symbolisch te zijn. Men twijfelde even: is dit de aanbeveling voor een Parijs cafétje, of alleen maar voor een firma die in jalouzieën en zonneschermen doet? Maar waarom zonneschermen, terwijl de horretjes toch veel populairder zijn in die bevolkingsgroep?

De kunstcritici hebben de plaat van de C.P.N. geroemd. Ze was pakkend als de affiche voor een film. Die film echter kón geen andere titel hebben dan: ‘De valse speler’.

Ronduit abominabel waren de platen van de firma's Tilanus en Welter die aan behangselpapier uit de negentiende eeuw deden denken, of aan post-

[p. 64]

zegels vervaardigd met de opdracht: hoe meer krullen hoe beter.

En dan was er ook nog ‘het portret’, dat men overal voor de huizen der ‘intelligentsia’ zag. ‘Met het hoofd in de wolken’, was het vers dat me telkens te binnenschoot. Maar hoe ging het ook weer worden? ‘Met de voet in de kolken’. En dan ‘ta ta golfgeklots’. En dan verder nog iets ‘...rots’. Ja op iets rots moest het ongetwijfeld uitlopen.

 

Zo platen, zo verkiezingen.

Ze zijn nu voorbij. En wat is er gebeurd?

Kijkt men alleen naar de zetelverdeling, dan bleven 32 KVP-ers waar in 1946, 32 KVP-ers zaten. De P.v.d.A. die er 29 had, komt met 27 terug. Voor de A.R. blijft de stand 13-13. De Communisten vallen van 10 op 8. De Christelijk-Historischen stijgen van 8 op 9 en de VVD springt van 6 naar 8. Nog altijd spoken, gelijk in 1946, 2 Staatkundig Gereformeerden rond. En als een nieuwe blom is de heer Welter, helemaal alleen in z'n eentje in de 2e Kamer geplant.

Twee zetels verloren door een der regeringspartijen, de P.v.d.A., en twee zetels verloren door de partij die èn de regeringspartijen èn de andere ‘burgerlijke’ partijen aan de galg zou willen brengen als ze daartoe bij machte was.

De winst is aan de ‘burgerlijke’ oppositie. De VVD wint 2 zetels en de CHU wint er één. Terwijl de extremisten van rechts, in de persoon van de heer Welter er eveneens één winnen.

Zoals men weet is de verkiezing van 1948 nodig geworden door de grondwetsherziening, en deze stelde de Indonesische kwestie aan de orde.

Maar de tegenstanders der grondwetsherziening, de felste tegenstanders van de Indonesië-politiek der regering, hebben ternauwernood een voet aan de grond gekregen. De zich noemende Onafhankelijk Nationale Groepering, die de zegen had van generaal Winkelman, en van alle andere generaals, admiraals en verdere scherpslijpers, voor zover ze niet Katholiek of Anti-Revolutionnair waren, deze partij van de lieden die nu al jaren lang beweren dat het Nederlandse volk de volksvertegenwoordiging naar huis zou sturen als het maar de kans had zich uit te spreken, en die al jaren door propaganda maakten door pamfletten, platen, dagbladen, weekbladen etc., deze partij van Rijkseenheid en Nationaal Herstel, slaagde er niet in zelfs maar één afgevaardigde gekozen te krijgen.

In drie colonnes opmarcherend: de heidenen in de formatie Feuilletau-Winkelman, de Katholieken met Welter als staatsman en generaal Bajetto als krijgsman, de Protestanten in de grote anti-revolutionnaire partij men de martiale figuur van Gerbrandy als aanvoerder, moesten ze na afloop constateren dat ‘de gestelde doelen bereikt waren’, wat de militaire uitdrukking is voor ‘'t is een sof’.

Zeker, Welter won een zetel, maar niet alleen vanwege Indonesië, doch ook omdat hij zich tot de aanvoerder had geproclameerd van alle Katholieken die de samenwerking met de P.v.d.A. willen verbreken, die de sociale wetgeving willen afbreken en die de kosten van het regeringsbeleid van de bezitters naar de kleine luiden willen verschuiven. Een allerpoverst resultaat, dat ongetwijfeld ook veroorzaakt werd door de Katholieke clerus die de eenheid van de KVP wenst te handhaven op een progressieve grondslag en zich even zeer verzet tegen een groepering van Katholieke Socialisten als tegen een van Katholieke reactionnairen.

De anti-revolutionnairen hebben Gerbrandy een zeer voorname plaats op hun lijst gegeven en zij hebben van alle grote partijen het meest en het hardst tegen de Indonesië-politiek en tegen alle progressieve politiek geageerd. Zij hebben geen zetel gewonnen.

[p. 65]

De extremisten van rechts hebben ternauwernood geprofiteerd van de algemene zwenking naar rechts die bij deze verkiezingen toch wel duidelijk is geweest.

De winnaars, maar dan in het totaal van enkele zetels, zijn de rechtse midden-partijen, de Christelijk-Historischen en de VVD. Deze partijen hebben in de Indonesische kwestie een nogal halfslachtige houding ingenomen. Hun sympathie gaat ongetwijfeld uit naar de scherpslijpers, maar ze hebben verstand genoeg om te beseffen dat de scherpslijperij, als ze consequent wordt doorgezet, moet leiden tot een conflict van Nederland, niet alleen met het Indonesische volk, maar ook met de belangrijkste vreemde mogendheden, in de eerste plaats met Amerika. Dat conflict kan alleen tot de economische catastrofe en het politieke isolement leiden. En de heren zijn nog juist verstandig genoeg om dat niet aan te durven.

Vandaar dan ook dat ze in eerste instantie vóór de grondwetsherziening hebben gestemd. Dat ze in tweede instantie, d.i. in de nieuwe Kamer toch zullen tegenstemmen, dat is een dreigement dat ze, nogal onduidelijk, hebben doen horen. Ze zullen zeker voorstemmen, zo moet men hun dreigementen en hun leuzen van ‘brede basis’, ‘nationale regering’ en ‘het roer moet om’. in gewoon Nederlands vertalen, als ze in de nieuwe regering worden opgenomen, om daar als rem op de Indonesië-politiek, doch vooral op de progressieve economische en sociale politiek te kunnen fungeren.

Over die kant van de zaak kom ik nog te spreken. Maar men kan in geen geval zeggen dat de kiezers die vierkant tegen de Indonesië-politiek van de regering Beel-Drees waren en die de mogelijkheid hadden om bij Gerbrandy, Welter en Feuilletau dit te doen blijken, enige reden hadden om naar Tilanus of Oud te lopen.

Het succes van deze heren betekent dan ook maar ten dele een verzet tegen de Indonesië-politiek der regering. En dat verzet komt dan nog in de vorm van een remmen ener eventueel te grote progressiviteit op dit gebied tot uiting, niet in de vorm van een rebellie zoals Feuilletau, Welter en Gerbrandy dat verlangen.

Men kan dus zeggen dat de Indonesië-politiek van Beel-Drees bij deze verkiezingen niet door het Nederlandse volk veroordeeld is. Het extremisme van links dat zich tegen die politiek verzette, leed een duidelijke nederlaag. Het extremisme van rechts bleek geen noemenswaardige vat op het Nederlandse volk te hebben.

 

Niettemin, er is een groei van die gematigd rechtse partijen zoals de VVD en de CHU. Deze groei is het gevolg van het verzet tegen de sociale politiek der regering Beel-Drees. Het is niet alleen de ‘opstand der belastingbetalers’ zoals het Kamerlid Suurhoff dit op de avond der verkiezingen formuleerde, niet alleen dus het verzet tegen de kosten der sociale politiek die door de belastingbetalers gedragen moeten worden, en die, onder het systeem Lieftinck, vooral door de hogere inkomens, door dividend en winst en vermogensaanwas moeten worden opgebracht. De groep van de vermogenden en hogere inkomens is te klein om enige politieke verschuiving te veroorzaken, en bovendien was die groep ook slechts voor een uiterst klein gedeelte te vinden bij de kiezers die in 1946 op de P.v.d.A. stemden.

Veel meer dan tegen de belastingen en de verdeling der lasten, ging het verzet tegen de belemmeringen die de kleine ondernemer, de zakendoende middenstander, de winkelier, de tussenpersoon, de uitoefenaar der ‘vrije beroepen’, de leidinggevende personen in fabrieken en op kantoren, nog voortdurend ondervinden. De schaarste-economie met haar bepalingen, paperassen, kantoren en ambtenaren, heeft in Nederland de zwarte markt tot een minimum beperkt, de sociale onrust vrijwel voorkomen, en dus in het

[p. 66]

algemeen heilzaam gewerkt. Maar schaarste-economie is voor het gevoel van de oude en de nieuwe middenstand hetzelfde als geleide economie. En de P.v.d.A. wordt in het algemeen aangezien als de partij van de geleide economie. De P.v.d.A. is er niet in geslaagd het verschil tussen schaarste-economie en geleide economie duidelijk te maken, op eenvoudige, concrete en plastische wijze aan de tussengroepen te demonstreren. Nog minder is ze er in geslaagd de winkelier en al die anderen te vertellen wat zij nu precies in een systeem van geleide economie kunnen doen en kunnen verdienen. Men heeft het gevoel, in al die ‘tussen-groepen’, dat men in de toekomst voortdurend geringeloord zal worden en dat men gedoemd is te verarmen en te verdwijnen. Bij de Katholieken bestaat dat gevoel niet, want de Katholieke ministers van Economische Zaken en de katholieke Kamerleden hebben zich voortdurend voor meer ‘vrije economie’ uitgesproken. Doch de P.v.d.A.-aanhangers van 1946, vonden dat een rem nodig was tegen de politiek der gebondenheid, en dus liepen ze over naar de VVD als ze ‘vrijzinnig’ waren, naar de C.H.U. als ze ‘christelijk’ waren, en ze keerden terug naar de KVP als ze katholiek waren.

 

Intussen geeft de formule van ‘de opstand der belastingbetalers’, evenzeer als de formule ‘opstand tegen de geleide economie’, slechts voor een gedeelte weer wat bij de stembus is geschied.

De Partij van de Arbeid is ongetwijfeld het meest beschadigd uit de verkiezingsstrijd gekomen. Als men zegt dat ze twee zetels heeft verloren dan geeft men slechts het eindresultaat van een winst- en verliesrekening die als volgt luidt: De CPN verliest 2 zetels die aan de P.v.d.A. ten goede komen. En de P.v.d.A. zelf verliest 4 zetels van de rechtervleugel van haar kiezerscorps. Die zetels gaan naar de VVD (winst 2), naar de CHU (winst 1) en naar de KVP (winst 1, maar verlies aan Welter ook 1, zodat de KVP gelijk blijft).

Is dat verlies van 4 zetels dan niet die gang naar rechts, die opstand der belastingbetalers, waarover boven gesproken werd?

Geen sprake van, want een belangrijk deel van dit verlies werd reeds in 1946 geleden, direct na de Kamerverkiezingen, toen de ‘belasting-toestand’ precies dezelfde was als bij de Kamerverkiezingen. Immers 17 Mei '46 werd gestemd voor de 2e Kamer, en toen kreeg de P.v.d.A. 28,3% der stemmen, en 12 dagen later werd gestemd voor de Provinciale Staten, waarna de. P.v.d.A. er nog maar 25,8% had, een verlies van 2,5% van het totaal aantal stemmen, van bijna 10% van het stemmenaantal van de P.v.d.A., zonder opstand der belastingbetalers. Van die toen verloren stemmen gingen 0,8× naar de CPN, die toen 11.4% der kiezers achter zich had, maar 1,7% naar rechts en wel naar de KVP die bij de Tweede Kamer 30,8% had en bij de Prov. Staten 31,4% en die dus 0,6% terugwon van de P.v.d.A., en naar de CHU die steeg van 7,8% op 9,7%, dus met 1,9%. Die winst van de CHU kwam ook van Anti-Rev. kant waar 0,3% verloren ging, maar in grote trekken waren de 2,5% van de P.v.d.A. naar Katholiek en Christelijk-Historisch (0,6+1,9=2,5% teruggevloeid.

Met die Provinciale Staten van 1946 kunnen wij de verkiezingen van 1948 het best vergelijken. De P.v.d.A., die toen 25,8% had, heeft er nu 25,61 en dat is dus een teruggang van minder dan 0,2%. Zo op het eerste gezicht een volkomen behouden positie voor een regeringspartij die twee jaar lang de critiek heeft moeten doorstaan die een regeringspartij nu eenmaal altijd te beurt valt. Gingen de Katholieken ook niet achteruit van 31,4 toen tot 31,04 nu, dus met 0,36%?

Maar de werkelijkheid is anders. Bij de Prov. Staten hadden P.v.d.A. en CPN samen 37,2% van de stemmen, thans hebben ze samen 33,35%, dus

[p. 67]

een nieuwe teruggang van 3.85%, waarvan het grootste deel ten goede is gekomen aan de VVD, die van de Prov. Staten in 1946 tot nu, steeg van 6,4 tot 7.94 dus met 1,54% en de Middenstandspartij die 0,83% kreeg, samen 2,37%.

De hoofdzaak is echter, dat er reeds bij de Prov. Staten-verkiezingen van 1946 een teruggang van de P.v.d.A.-kiezers naar Katholiek en C.H., zonder dat de belastingfactor toen een rol speelde. Het waren de kiezers die bij de 2e-Kamerverkiezingen van 1946 gemeend hadden dat er een ‘doorbraak’ zou zijn, dat men in Nederland één grote vooruitstrevende partij zou krijgen waarin naast oude socialisten ook Christelijken en Katholieken in groten getale aanwezig zouden zijn. Zodra het bleek, dat de doorbraak mislukt was, keerden ze terug naar hun vroegere behuizingen. Ze zijn daar gebleven, thans gevolgd door een belangrijk deel der vroegere Vrijzinnig Democraten die zich nu naar de partij van Oud begaven.

De mislukking van de doorbraak bij de Kamerverkiezingen van 1946, had al direct een uitwerking bij de Provinciale Staten 12 dagen later, en ze heeft zich nu voortgezet naar de partij van Oud.

Niet de Indonesische kwestie is de voornaamste factor in deze verkiezingen geweest, ze komt op de 3e plaats. Op de tweede plaats komt de opstand der belastingbetalers. Bovenaan komt de mislukking van de doorbraak.

De P.v.d.A. heeft van de doorbraak en van de sociale politiek van Drees - Lieftinck haar voornaamste propagandapunten gemaakt. Ze heeft er geen succes mee gehad.

 

Wèl succes had de strijd tegen het Stalinistisch gevaar. De nederlaag der communisten is groter dan men gewoonlijk aanneemt. Van 533.000 stemmen bij de Prov. Staten in 1946 (11,4%) is men teruggelopen tot 382.000 stemmen (7,74%) in 1948, men heeft dus 150.000 stemmen; verloren en 3,66% van de 11,4, dat is dichter in de buurt van 1/3 dan van 1/4 van de aanhang. De CPN, die op de 4e plaats stond, is nu door haar nederlaag tot beneden de C.H. en VVD gezakt.

De aanhang van de CPN is niet teruggevallen in politieke onverschilligheid, ze is, voor het overgrote deel naar de P.v.d.A. gegaan, waardoor deze partij, die naar rechts verloor, een ‘linkser’ kiezerscorps heeft gekregen. Maar dat betekent niet dat de P.v.d.A. nu in een onvruchtbaar radicalisme zou moeten vervallen. Ze moet in de richting blijven voortgaan van een rustige welvaartspolitiek, waardoor ze deze kiezers trok.

Deze kiezers hebben genoeg gekregen van een partij die vóór alles ‘vijfde colonne’ is van een imperialistische mogendheid, die een einde maakte aan wat er in Tsjechoslowakije nog aan vrijheid bestond, en die in Joegoslavië bewees dat het niet voldoende is om communistische politiek te voeren, doch dat gehoorzaamheid aan Rusland de eerste plicht is. De wereldbedreiging die Rusland is, de volkomen negatieve houding ten aanzien van het Marshall-plan, waarvan de arbeiders voelen dat het onontbeerlijk is (afgezien van de vraag of het voldoende is), dat heeft velen van de CP gestoten. De methoden van die partij, haar gangsterisme, haar terreur, daar waar ze sterk is (in vele Amsterdamse buurten en in sommige kleinere plaatsen), haar lastercampagnes hebben zeker het nodige bijgedragen tot het verminderen van haar aanhang. En dan: de toestand in Nederland is sedert 1946 toch in alle opzichten beter geworden voor de arbeiders en de kleine luiden. De communisten bestrijden dit, maar de mensen voelen het aan den lijve. De toestand is nog lang niet bevredigend, maar de gang in opwaartse richting is onweerlegbaar. En de P.v.d.A. is de grootste stuwkracht naar een welvaartspolitiek.

Dit wil niet zeggen, dat de CPN gebroken of vernietigd is. Ze heeft nog

[p. 68]

altijd een sterke aanhang in Amsterdam, de Zaanstreek, in delen van Groningen en Twente, en ze is in tal van andere gebieden niet te verwaarlozen. Maar de suggestie die uitging van haar onafgebroken groei is gebroken. Hoe men haar verder behandelen moet, is duidelijk. Een welvaarts-politiek is even noodlottig voor haar, als zout voor een slak: ze lost er in op. Maar ze is geen slak, integendeel, ze is een roofdier. En voor zover ze zich als een roofdier gedraagt, moet ze buiten staat gesteld worden rooftochten te ondernemen. De kern van de CP bestaat uit politieke gangsters en die kern moet voortdurend bewaakt en waar nodig onschadelijk gemaakt worden.

Welvaartspolitiek en een ijzeren vuist, niet één van de twee alleen, maar beide tegelijk, dat is het recept.

Het recept werkt alleen als we Rusland buiten de deur kunnen houden. En dat kunnen, wij alléén niet. Ook niet wij en de andere Europese landen. Zonder Amerika is dat onmogelijk. Zowel het economische Amerika van het Marshall-plan als het militaire Amerika van de atoombom hebben we nodig. En daarom is die ‘flinkheid’ die tegen Amerika gericht is, en die we in de verkiezingspropaganda zo veel gehoord hebben, volkomen misplaatst.

Doch deze dingen kunnen we thans slechts terloops bespreken.

De vraag waarop we antwoord moet geven is: Wat moet in Nederland na deze verkiezingen gebeuren.

De regering-Beel moet blijven. Méér is niet mogelijk. Met minder kunnen we niet volstaan.

De mening dat er na deze verkiezingen een nationale regering moet komen met CHU en VVD er in, is niet gefundeerd. De basis van de regering-Beel is na de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1946 niet noemenswaardig aangetast. Ongelofelijk weinig zelfs voor een regering, die twee jaar gewerkt heeft en dus aan heel veel critiek bloot stond. Haar basis in de arbeidersklasse is sterker geworden. In de middengroepen is ze wat verzwakt. Dat wil dus zeggen, dat in de komende jaren gepoogd moet worden het vertrouwen der arbeiders te behouden, zo mogelijk te vergroten, maar ook het vertrouwen der middengroepen te herwinnen.

Dat kan niet met behulp van de remmende en negatieve partijen als de VVD en de CHU zijn. Het kan alleen door een positieve politiek die door P.v.d.A. en K.V.P. moet worden gevoerd en waarbij de P.v.d.A. als stuwende kracht absolut onmisbaar is. Daarom mag ook de positie van de P.v.d.A. in de regering niet verzwakt worden. En de P.v.d.A. zelf moet begrijpen dat het toelaten van een dergelijke verzwa.kking haar wel de pas gewonnen arbeiders zou doen verliezen, doch geen middengroepen zou doen winnen.

Hoe kan ze die middengroepen herwinnen? We wezen reeds op de grote betekenis van de psychologische factor die haar in 1946 reeds een belangrijk deel van de middengroepen en de doorbraak-winst ontnam. Er is niet alleen een welvaartspolitiek nodig die ook de middengroepen tevreden stelt. Ze moet ook aantrekkelijker worden voor die groepen door haar wijse van optreden, door het wereldbeeld dat ze die groepen kan voorhouden. Als partij die de verdediging van het Westen in het centrum van haar actie zet, kan ze de middengroepen uit de suffe sfeer van de CHU en uit de zure sfeer van de VVD halen.

Dit is slechts een aanwijzing. Nodig is een program. En een geestesgesteldheid. Doch dat is een onderwerp op zichzelf.

 

J. DE KADT.