[p. 4]
[Jan van Gelder: Codicilli]
Codicilli
I
Soms overvalt m'een zekere morositeit
Om het zekere bestaan, dat ik leid, waaraan ik lijd.
Niet om mijn zorgen die ik niet kan missen,
En niet om velerlei gewisse
Voordelen, als eten op zijn tijd.
Maar als d'accordeonisten met hun tango's komen,
Dwaal ik weer terug langs wuivend groene bomen,
Waarop het licht van vroegre morgens schijnt,
Naar dat terras of naar dien tuin, waar mij toch heugt
De bitterder, meer ideale deugd
Van marm'ren beelden en een knaap die kwijnt
Loom van hun schoonheid, in die namiddagen,
Verlorene, tussen de rozenhagen.
II
Vaarwel vrouwen, die ik heb begeerd,
En gij, mannen, die ik heb verraden.
Vaarwel vrienden, die ik heb verlaten
En slampampers waarmee ik heb verkeerd.
Van alle bloemen die mijn handen graaiden,
Terwijl ik slierde langs de morgenwegen,
Zal ik U kransen vlechten voor de graven,
Waarbij de brand- en dovenetels waaiden.
Maar dan! laat mij onttoverd en alleen
Te midden van de mijnen bij de haard
Met thee en goed wit brood, in wijder kring
Sluipen toch al de duivels om mij heen,
Die mij zo nu en dan komen bezoeken,
Een legioen van ouwe trekkebekken,
Met halve hoofde' op kachelpijpenekken
En vissestaarten uit hun statiebroeken.
[p. 5]
Dit is wat Hij, in Wien mijn leven staat,
Mij maakte van de anjergeur'ge uren,
Dat ik, aandachtig als een leerzaam kind,
Melancholie zag in het stil gelaat,
En liet mijn geest zijn vrijen dwaaltocht gaan
Naar weeld' en wanhoop, als heur vingers aaiden
de dunste darm van een bazar-gitaar,
Blikken gepinkel onder de grauwe maan.
III.
Zit in den rozentuin en snuif de zoete
Geuren der rozen, die nu sterven moeten.
Ook gij moet sterven en vergeet het niet
Voor droom en theorie, of zang'rig lied.
Zeg niet: de rozen zullen verder leven
Onder mijn schedel; het is vrij om 't even
Waar of zij sterven. Denk geen eeuwigheid.
Schouw verder tot de laatste werk'lijkheid,
Aan elken grond voorbij, het Niet, dat Liefde
Door waaiend' wind en schaduw openkliefde,
Duister in dezen tuin, in deze weelde
Van rozenblaren, waar de wind mee speelde
Zo even, nú zo loom.... Of slaap gerust,
En waak nog in den slaap, staalhard gerust.
Jan van Gelder