L.J. Pieters
Te Palinure Petens
Je doet alles aardig, zegt Martialis in een epigram op een vriend, je declameert aardig, je bent een aardig woordkunstenaar, je schrijft aardige verzen en aardige toneelstukken; de duivel hale je met je aardigheid. Op Cyril Connolly, essayist en editor van het maandblad Horizon, in Spengleriaanse zin een tijdgenoot van Martialis lijkt dit epigram ook van toepassing. Connolly heeft aardige essays geschreven, die het in trefzekerheid echter vaak afleggen tegen Huxley's essays en wat literair aanvoelen aangaat, tegen die van Pritchett. Connolly heeft verder een aardige roman geschreven The Rock Pool, die in cosmopolitisme de mindere blijft van Larbaud's werk, een aardige autobiografie Enemies of Promise, minder klemmend geschreven dan bijvoorbeeld A portrait of the Artist as a young man en een aardig boekje The Unquiet Grave, waarin Connolly zichzelf als Palinurus, de stuurman van Aeneas' vloot en the archetype of frustration parafraseert.
Men kan zich van onverschillig welke schrijver, echter gemakkelijk afmaken door elk van zijn boeken afzonderlijk te vergelijken met het beste werk van andere schrijvers en dan te constateren, dat hij het er niet onaardig heeft afgebracht; een indruk van de man zelf krijgt men zodoende niet en Connolly is zeker zo eigen-aardig, dat het boekje waarin hij zich het meest volledig heeft uitgedrukt, The Unquiet Grave, niet te vergelijken is met enig ander werk. Het is misschien het beste wat er in de laatste jaren in Engeland verschenen is.
Ongetwijfeld echter is het de aardige kant, in Martialis' zin, van deze schrijver, die hem bij velen de kwalificatie ‘pretentieus’ op de hals heeft gehaald en ten dele te recht worden hem urbanitas, l'art pour l'art en fin de siècle verweten en dat niet alleen door diegenen voor wie literatoren en asociale aestheten synoniemen zijn. Tegen deze laatsten hoeft men een schrijver van deze tijd echter waarachtig niet in bescherming te nemen, omdat hun uitzicht toch door ivoren torens verduisterd blijft. Trouwens, Connolly neemt zichzelf enigszins in bescherming tegen hen in het niet geheel overtuigende laatste essay Writers and Society, van de bundel The Condemned Playground.
Men kan trachten om Connolly's urbanitas - schijnbaar anachronisme in deze tijd -, zijn aangename levenskunst, zijn
voor vele Engelsen typerende verzotheid op aesthetische schoonheid en zijn klassiek geperfectionneerde stijl, vooral in The Unquiet Grave, te onderscheiden van die van zijn voorgangers en speciaal van zijn voorgangers Huxley en Wilde. Bij Connolly betekent urbanitas een gepolijste levensstijl, een grote gehechtheid aan klassieke schrijvers als Horatius en Tibullus, - geen gehechtheid aan de Oudheid als een Gouden Eeuw -, en een bewondering voor Franse schrijvers als Pascal, Chamfort en Sainte-Beuve. Deze bewondering, bij Huxley voor Crébillon en bij Wilde voor Flaubert (Salammbô) schijnt typisch te zijn voor een zichzelf als gecultiveerd eilandbewoner respecterend engelsman, evenals de zo nu en dan pretentieus aandoende behoefte aan zuidelijke landschappen en geestrijke omgangsvormen.
Wilde, Huxley en Connolly; bij een nadere vergelijking valt er naast veel gemeenschappelijks een aantal verschillen te constateren. Na Wilde is er misschien geen Engelsman meer geweest, die zich zo verantwoordelijk heeft gevoeld voor de wijze waarop hij met zijn instrument de taal omging, als Connolly. Wilde echter wordt vaak betoverd door de taal, terwijl Connolly het karakter van de taal als onderscheidingsmiddel ten gevolge van zijn critischer instelling nimmer uit het oog verliest. Bij Huxley is de taal ondergeschikt, een middel om theorieën mee uit te drukken.
Er is veel overenkomst tussen Dorian Gray, Sebastian (uit Time must have a stop) en Naylor, de hoofdpersoon uit The Rock Pool, alleen de wijze van behandeling van de figuren is anders. Wilde gelooft ten slotte in de amorele kwaliteiten van zijn held, terwijl Connolly zijn hoofdfiguur voornamelijk de dupe laat worden van een amorele omgeving. Sebastian, Huxley's laatste held, is eveneens amoreel, maar hij weet niet beter, omdat hij nog te jong is. Bruno, de eigenlijke held van Time must have a stop, van wie alleen een begrijpende glimlach in het boek over is, zoals in Alice de grijns van de kat op de tak, is zeer moreel hoogstaand en vertoont geen punten van overeenkomst met Dorian Gray en Naylor. Een critische aanleg en een fijn gevoel voor verhoudingen beletten Connolly om de schoonheid van het amorele, evenals van het moreel hoogstaande te veel op te hemelen. Het is grappig dat men in Engeland blijkbaar tegen Dorian Gray zowel als tegen The Rock Pool morele bezwaren heeft gevoeld. Dit deed men niet omdat unprintable conclusies uit het geschrevene konden worden getrokken, maar omdat een modern paganisme zich al te onomwonden scheen aan te dienen. Wilde zowel als Connolly geven de indruk, dat zij het christendom als een vergefelijke historische vergissing links laten liggen. Dat is iets wat meestal niet licht vergeven wordt. Het is later ook gemakkelijker om bestrij-
ders van het christendom met behulp van enige dialectische kunstgrepen tot religieuze naturen te verklaren, zoals Schubart dat doet met Nietzsche, dan om degene die aan het christendom voorbijgaat, een plaatsje in de zon te gunnen.
Wat het reeds gesignaleerde paganisme betreft, Connolly hoedt er zich zorgvuldig voor om ergens de dupe van te worden, zoals Wilde dat werd van zijn aesthetica en Huxley van zijn intellectuelen-schuldbewustzijn. Tijdens zijn proces wordt Wilde tragicomisch en tenslotte in De Profundis vrijwel ridicuul. Een boek als De Profundis, die merkwaardige bekering tot de Christusfiguur, is van Connolly niet te verwachten, dat maakt Palinurus voldoende duidelijk. Waarschijnlijk zullen de consequenties van Connolly's levensopvatting hem nimmer zodanig parten gaan spelen dat hij feilloos gedreven wordt in de richting van een bekering. Zijn intellectuele instelling is ruimer dan die van Huxley in zijn vroeger werk en vooronderstelt meer het niet-rationele, dat aangezien het niet weggedrukt wordt bij hem geen kans krijgt om zich te revancheren. Als intellectueel doet hij zich zelf niet te kort, omdat hij het leven geeft wat des levens is. ‘I know that there are thousands like me: liberals without a belief in progress, democrats who despise their fellowmen, pagans who still live by christian morals, intellectuals who cannot find the intellect sufficient’. (The Unquiet Grave).
Het paganisme dat zich spiegelt aan de Ouden, is geen nieuw verschijnsel. Men vindt het in de Renaissance, het komt voor in de Romantiek en het komt nu weer in een gereserveerde vorm opduiken bij Connolly. Het is geen uitbundig heidendom als bij Couperus, het is critisch en zelfbeschouwend. Deze zelfbeschouwende kant - ook het oordelen behoort nog beoordeeld te worden - heeft het geërfd van het negentiende-eeuwse idealisme, evenwel zonder de zekerheid, dat het tot een logisch sluitend systeem moet leiden. De aantrekkelijkheid van dit paganisme is voor Connolly daarin gelegen, dat het alleen door wat school-herinneringen gekleurd, voldoende open blijft om als instelling tegenover het leven te dienen. Paganist bij de gratie van de christelijke moraal en non-conformist bij de gratie van de nu eenmaal gegeven samenleving, die steeds geslotener wordt, dat tekent Connolly's ‘richting’. Een richting, die hij zich in Engeland gelukkig ook in de oorlog heeft kunnen veroorloven.
Ten slotte nog een laatste poging om Palinurus te ‘vangen’ met behulp van de schrijver van Time must have a stop: Huxley verschilt hierin van Connolly dat hij een tegenstelling als bijvoorbeeld paganist-christen zo scherp ging stellen, dat er hem ten slotte niets anders overbleef dan het pogen om deze tegengestelde levensopvattingen in elkaar te laten opgaan in een moderne mystiek ten einde het leven nog enigszins dragelijk te
maken. Huxley's evolutionistische onrust spoort hem steeds weer aan om de uiterste consequenties na te jagen en desondanks onbevredigd te blijven, hetgeen tot gevolg heeft, dat hij de steeds weer opnieuw opduikende tegenstellingen in een hogere eenheid tracht op te heffen. Dit soort 19-eeuwse onrust - de keerzijde van het vertrouwen in de vooruitgang -, is Connolly vreemd. Hij noemt Huxley ‘by birth a public spirited Victorian whose evolutionary zeal is but a duty-reflex conditioned by his upbringing’. Deze typering lijkt pijnlijk nauwkeurig en kon alleen opgesteld worden door iemand die Huxley ziet, niet als tijdgenoot, maar als vertegenwoordiger van een voorafgaande periode. Daarnaast valt op het ogenblik in Engeland en zeker ook bij Connolly een heimwee waar te nemen naar ‘a stable world’ in Victoriaanse zin. Om uit beledigde liefde een spiegelbeeld daarvan te ontwerpen in ‘a brave new world’, was alleen aan Huxley voorbehouden. Connolly lijkt in dit opzicht meer op Wilde, die in zijn The soul of man under socialism het probleem van de maatschappij met een zekere gedesinteresseerdheid stelt, dan op Huxley. Natuurlijk moet Connolly zijn gedesinteresseerdheid voortdurend in totaal andere omstandigheden waar maken dan Wilde, wiens essay dan ook in menig opzicht verouderd is.
Een boekje als The Unquiet Grave leent zich bij uitstek om nauwkeurig na te vertellen hoe Connolly over duizend en één dingen denkt. Zijn beschouwingen zijn die van de literator en men moet geen persoonlijke confidenties in de zin van confessies in dit zeer compact geschreven boek verwachten. Het boek is misschien onthullend, maar niet in de eerste plaats voor de persoon Connolly, wèl voor de schrijver Connolly, die een ruimer terrein bestrijkt dan de persoon alleen. Op gevaar af in de in ons land druk beoefende kunst van het navertellen te vervallen, kan men trachten Connolly's motieven op te sporen - waarvoor hij zelf grotendeels de weg wijst - van zijn bewondering speciaal voor Pascal, Chamfort en Sainte Beuve. Chamfort wordt door hem bewonderd om zijn espagnolisme, Sainte Beuve noemt hij ‘a double minded critic who had passed through the mystical experience and the Romantic Movement infintely enriched by both’ en met Pascal voelt hij zich verwant vanwege zijn imperatief ‘il ne faut pas dormir’ en zijn angst. Deze drie schrijvers vertegenwoordigen voor Connolly drie levenshoudingen, die hem zeer na aan het hart liggen, maar met geen waarvan hij zich geheel kan verenigen. Chamfort representeert het jeugdig élan, dat hij achter zich heeft gelaten, Sainte-Beuve is het scepticisme, dat hem te wijs en niet genoeg beweeglijk is en Pascal is voor hem de volledige mens, die zich echter door zijn wanhoop vastlegt op christelijke conclusies, waarin Connolly hem niet kan volgen.
The Unquiet Grave is geschreven door een schrijver voor wie de literatuur de eerste plaats inneemt. Tot het métier van de schrijver behoort het lezen evengoed als het schrijven en het is een vergissing om te menen, dat men meer pretenties heeft wanneer men blijk geeft veel gelezen te hebben, dan wanneer men blijk geeft de dessous van de beurs op zijn duimpje te kennen. Een schrijver is pas volgroeid wanneer hij ook een literator is geworden en de afkeer van het lezen van andermans boeken vormt slechts een symptoom van de groeistuipen van een schrijverschap.
The Unquiet Grave heeft in Engeland ondanks zijn pretenties een voor dit soort geschrift buitengewoon groot succes gehad. De reden daarvan is waarschijnlijk, dat de Palinurus-figuur, the archetype of frustration, de lezer van tegenwoordig een getrouw spiegelbeeld voorhoudt; is er immers op het ogenblik één levensgevoel zo universeel als het gevoel gedwarsboomd gedesillusionneerd en teleurgesteld te zijn? Dat dit gevoel zo sterk aanwezig is vindt zijn oorzaak daarin, dat de behoefte aan geluk - in de zin van levensverfijning - en mogelijkheden tot intropectie, anderzijds aan verruiming van blik door reizen, zeer sterk aanwezig is en voor de meesten niet te bevredigen valt. Eem andere oorzaak voor de populariteit van Palinurus' journaal is waarschijnlijk de ongekunsteldheid bij alle schijnbare gekunsteldheid - vele citaten, vreemde namen, bizarre toespelingen en zelfs tekeningen. Tenslotte kan men de reden van het succes van dit boek misschien zoeken in het appèl aan het vermogen tot zelfstandig oordelen van de lezer. Palinurus veronderstelt in hoge mate een meewerken van de lezer. Als genre is The Unquiet Grave heel moeilijk thuis te brengen; het is geen autobiografie, het is geen monologue intérieur en het is geen essay. Het hangt van de medewerking van de lezer af tot welk genre het behoort.
Connolly is een schrijver met een zeer fijn gevoel voor de factoren die bepalend zijn voor de toon van de huidige samenleving, voor datgene wat al weer uit de tijd is en dat wat - door de massa nog niet opgemerkt - een rol gaat spelen in de toekomst. Zijn commentaren in Horizon leggen daar steeds weer getuigenis van af. Daarom, en niet omdat hij een intelligent criticus en polemist is, neemt hij een aparte plaats in onder de moderne schrijvers. Aan intelligente critici en polemisten ontbreekt het immers niet op het ogenblik en een plaatselijk minder dichtgezaaid zijn van dit soort mag de aandacht niet afleiden van het gehele beeld. Wanneer men een Nederlandse maatstaf aanlegt, dan kan men Connolly's polemieken, bijvoorbeeld die tegen A.E. Housman in The Condemned Playground te zachtaardig vinden, maar men vergete niet, dat Connolly's
polemiseren voor Engeland reeds een scherpe vorm vertoont en men elkaar daar blijkbaar welwillender bejegent dan aan deze kant van de Noordzee.
Het gevoel voor motieven, verhoudingen en nuances dat Connolly bezit, maakt het hem tevens mogelijk om zich bewust te zijn van de grenzen van het critisch vermogen. Dit wil niet zeggen, dat hij zich van de grenzen van zijn critisch vernuft bewust is, iets wat zou duiden op een in zijn boeken niet aanwezige bescheidenheid. (Discretie is iets anders; alles wat hij schreef is ondanks een grote openhartigheid discreet). Het wil zeggen, dat hij weet dat een critische of intellectuele levenshouding geen oplossing inhoudt.
Palinurus beschrijft de symptomen van melancholie, angst, ennui en Sorge: ‘Angst may take the form of remorse about the past, guilt about the present, anxiety about the future. Ennui is the condition of not fulfilling our potentalities; remorse of not having fulfilled them; anxiety of not being able to fulfil them, - but what are they?’ Deze onzekerheid tekent Connolly als de moderne intellectueel, die in het rationele alleen geen oplossing vindt.
In The Unquiet Grave worden een aantal oorzaken voor deze onzekerheid opgesomd, ouder worden, het bereiken van de leeftijd van veertig jaar, ressentiment tegen succesvolle tijdgenoten, een gevoel van onmacht tegenover de prestaties van voorgangers, het toegeven aan sleur, de onmogelijkheid om een meesterwerk te scheppen ten gevolge van over-critische waakzaamheid.
Er wordt veel gespeculeerd tegenwoordig over de tragische gespletenheid van de moderne mens, iets wat een eigen cachet schijnt te moeten verlenen aan de twintigste eeuwer. Intellectueel zijn wordt soms gezien als een weg, die dichter dan andere wegen leidt langs de afgrond van de geestesverbijstering. Eenzaamheid wordt niet meer beschouwd als een middel tot iets anders, maar als een doel op zichzelf. Over deze en dergelijke dingen wordt zeer gewichtig gedaan en men verliest daardoor het simpele feit uit het oog, dat de verhouding van de beschouwende mens tot het voorwerp van beschouwing, de subject-objectverhouding, een voor de mens vaststaand gegeven is, dat op zichzelf niets tragisch en gespletens heeft. Het er zich rekenschap van geven is evenmin een eerste stap op de helling van de schizophrenie, terwijl eenzaamheid er niet eens een erg gunstig klimaat voor is. Palinurus merkt dat ook op; hij is earth-bound en is Moeder Aarde ooit tragisch of eenzaam geweest sinds de komst van de wriemelende mensheid? Van de gewoonheid en aardsheid van zijn critisch talent is Connolly zich goed bewust: ik jaag mijn wild niet als een hoogzwevende arend, maar als een dashond met de neus bij de grond, zegt hij. Hij zou
niet graag meedoen met die schrijvers, die zulke volzinnen schrijven, dat de zin er van met een stip in de lucht te vergelijken is.
Onzekerheid, angst en kalmte vormen de elkaar afwisselende stemmingen, waarin Palinurus verkeert. Deze zijn onvermijdelijk: ‘Now that I seem to have attained a temporary calm, I understand how valuable unhappiness can be; melancholy and remorse form the deep leaden keel which enables us to sail into the wind of reality; we run aground sooner than the flat-bottomed pleasure lovers, but we venture out in wheather that would sink them and choose our direction’. Melancholie, ennui en angst, door Connolly niet uiteengehouden, vormen drie verschillende stemmingen waarin de mens de subject-objectverhouding beleeft.
De angst is van deze drie het meest typerend voor Palinurus; voornamelijk uit angst ontstond The Unquiet Grave. De angst voor het weggeslagen worden van het eigen ik (Palinurus wordt ook inderdaad van de campagne van het schip in zee gesleurd), leidt door een stadium van wanhoop, tot activiteit, verdediging en hergroepering van krachten. Het schrijven vervult voor hem deze hergroeperende functie en dat gold wel in het bijzonder voor het schrijven van dit boek.
Het bezweren van de angst door het schrijven van een meesterwerk is de enige taak van een schrijver, zoals Palinurus zegt. Hierbij wordt Palinurus steeds weer geremd door de ennui; ‘the condition of not fulfilling our potentialities’ Hij geeft er enige voorbeelden van; laat in de nacht in een restaurant zitten, de zakenlunch, het moeten antichambreren en zoveel andere omstandigheden die de duivel als oorkussen weet te gebruiken.
Heeft Connolly zijn doel bereikt met het schrijven van The Unquiet Grave; is dit boekje een meesterwerk geworden? Het succes er van wijst er op dat er voor een groot aantal mensen enige elementaire dingen in te vinden waren (the sense of frustration). Als dat juist is, dan is het ongetwijfeld tevens iets dat pleit voor de goede smaak van de massa. Het betekent een verscherpt besef en een aanvaarden van alle onaangename en deprimerende consequenties daaraan verbonden. Het kan ook zijn, dat men een tegengif gezocht heeft tegenover de vele onintelligente en provinciaals-nationalistische tendenzen van in en na de oorlog. Ten slotte heeft dit boek misschien daarom in brede kring weerklank gevonden, omdat de stijl, die een gelukkige menging van collequialism en mandarinism (litteraten-stijl) vormt, op zichzelf een grote aantrekkingskracht heeft uitgeoefend.
Als men meesterwerk opvat in de zin van proeve van bekwaamheid, dan is The Unquiet Grave ongetwijfeld het over-
tuigendste bewijs van Connolly's meesterschap. Noemt men meesterwerk het boek dat later klassiek genoemd zal worden, dan bestaat er grote kans dat The Unquiet Grave ook aan dit criterium zal blijken te voldoen. Vorm en inhoud zijn immers door Palinurus in hoge mate geharmoniseerd.
Connolly citeert Eliot: ‘the more perfect the artist, the more completely separate in him will be the man who suffers and the mind which creates’. Op het eerste gezicht lijkt het of the man who suffers zeer duidelijk spreekt uit the Unquiet Grave, zo duidelijk, dat er van een eigenlijke schepping van een meesterwerk geen sprake kan zijn. Dit is echter onjuist; al spreekt de obsederende onzekerheid van de schrijver zeer duidelijk uit het boek, de vorm waarin deze tot uitdrukking gebracht is, is een schepping van de eerste rang geworden. Palinurus schept geen nieuwe werkelijkheid, waarin de persoon van de schrijver zelf niet meer zichtbaar is, hij copieert de werkelijkheid anderzijds evenmin, maar zijn geest schept voor ons de werkelijkheid zoals hij meent dat wij die behoren te zien, ontdaan van de er minder op aan komende nevenverschijnselen.
The Unquiet Grave besluit met een portret van Palinurus, waarbij de lezer tenslotte wordt uitgenodigd om het onderzoek op psychanalytische basis voort te zetten, wanneer de tijd dat zou toestaan en er een studiebeurs beschikbaar was. Het kan een geruststelling zijn voor diegenen die een analyse als The Unquiet Grave niet als afdoende beschouwen; laten zij zich voor ogen houden, dat Connolly misschien graag de dupe had willen worden van een bevrijdende analyse, maar dat hem dat onmogelijk is. Het kan anderzijds een teleurstelling zijn voor diegenen, die meenden dat Connolly zich in dit boek volkomen gegeven had; laat het voor hen mogen doorschemeren, dat Connolly op déze wijze zeker géén dupe van zijn analyse wilde zijn.