[p. 8]

Elisabeth de Roos
Een verhaal van Edmund Welson

De langste novelle in de bundel Hecate County van de hier vooral als criticus bekende Amerikaan Edmund Wilson, The Princess with the Golden Hair, heeft zich snel maar op een onopvallende manier een kleine verraste lezerskring verworven. Onopvallend, want dat de bundel in Amerika verboden is, is niet als een sensatie (à la Lady Chatterley) hier doorgedrongen. Wij weten hier trouwens niet of de erotische passages daar de reden voor zijn, of de verontwaardiging van allerlei bewoners van Hecate County (een soort menggebied van bourgeoisie-met-een-buitenhuis, ‘intelligentsia’ en ‘bohème’ - termen met een vleugje ouderwetsheid, maar deze verhalen spelen dan ook nadrukkelijk in dat verre verleden, de ‘middle thirties’) die er zich - naar men zegt - in herkend hebben. Het is nog altijd een soort weddenschap die op zichzelf iets boeiends heeft, hoever een schrijver gaan kan, maar aangezien de erotische preciesheid hier niets wil bewijzen, laat zij zich zonder de minste moeite absorberen door het verloop van het verhaal.

Minder voor de hand liggend en intrigerender is het waarom van de geboeidheid, het gevoel van qualiteit, waarmee dit voornaamste verhaal zich laat lezen18.

Waarom en wanneer in het algemeen trouwens geeft een ‘bewuste lezer’ zich gewonnen; men reageert toch altijd op iets anders dan de inhoud alleen. Een moralist heeft eens moeten constateren, dat alle moederliefde van de wereld ontoereikend was geweest om te ontdekken, dat de zuigelingensterfte te beperken viel door de flesjes uit te koken; daarom hoefden de moeders nog niet te mokken of zich overbodig te voelen. Maar het is denkbaar, dat een schrijver die bepaald een psychologisch verhaal wil schrijven, een neiging tot mokken overwinnen moet omdat alle mysteries van zijn terrein al door zijn buurman de psychiater in kruiken en kannen zijn gedaan. Sinds wat met

[p. 9]

een verzamelnaam Freud heet, gemeengoed geworden is, staan er in iedere beschaafde detective-roman psychologisch-juiste dingen, en een romancier zal voorlopig wel niet de kans krijgen, gesteld dat hij die eerzucht bezat, om een psychologisch type van een gebruiksnaam te voorzien zoals Flaubert dat nog kon met het bovarysme. En soms is het alsof er voor persoonlijke reacties op de eeuwige thema's - natuur, eenzaamheid, spel, liefde, dood - alleen nog plaats is in de poëzie, waar zij onontleed maar zonder schijn van zelfbedrog kunnen bestaan. Toch kan een volwassene zijn ogen niet dicht doen voor wat hij te weten gekomen is, en het zou ook ondankbaar zijn. De schrijver-van-het-psychologisch-verhaal ziet immers al gauw dat minstens twee dingen hem gebleven zijn: het feit dat wij met de elders zo nauwkeurig beschreven reacties nog altijd ‘zitten’ (en hij hoeft er niemand van te genezen); en dat zijn materie het over-en-weer tussen mensen is, dat hij niet te doen heeft met één geval, maar met minstens twee, zo niet honderd; of liever één geval bestaat voor hem altijd uit meer dan één mens. Er is bovendien weinig aantrekkelijks aan de vraag of de psychologische roman, of het verhaal, al of niet zijn doodgelopen. Psychologie is geen nieuw recept maar een uitbreiding van het terrein geweest; wat een lezer zoekt is gewoon betrouwbaarheid; die vindt hij soms wel en soms niet bij een psychologisch-scherpzinnige schrijver; die vindt hij ook in een sprookje. Geloofwaardigheid maakt geen geestdriftige lezers, betrouwbaarheid wel, en die vormt een soort brug tussen wat Stephen Spender onderscheidt als de romans waarin de wereld voorkomt zoals alle anderen haar zien (19e eeuw), en die waarin zij is zoals alleen de schrijver haar ziet (Joyce, Woolf etc). Ook in het objectiefste verhaal kan een schrijver het centrum van betrouwbaarheid zijn; hij heeft b.v. alle kans om tussen de invloed van iedereen op iedereen en de onmogelijkheid om meer of anders te veranderen dan de feeën bij onze wieg hebben gedecreteerd, zijn noodlots-gevoel te schuiven, of zijn karakter te laten zien: waar hij zich schrap zet, waar hij humor heeft. En ook de ‘schwache Bitternis der Ewigkeit’ die Thomas Mann niet vergat in zijn zo ‘omvattende’ en bewuste Zauberberg; het onrustig makende uitzicht voorbij de laatste bocht.

Grappig genoeg verschuift het perspectief van de betrouwbaarheid soms zo, bij een schrijver die minder over het hoofd ziet dan zijn lezers, dat hij soms nog eerlijker is tegenover zijn latere lezers dan tegenover zijn tijdgenoten. Wanneer Tolstoj Anna Karenina van een in haar mondaine omgeving opvallend gezonde en natuurlijke vrouw tot een onmogelijk wezen laat veranderen, dan gebeurt dat, volgens alles wat er in de roman te

[p. 10]

lezen is, door haar onregelmatige positie in de wereld - die met een aantal goede vrienden en een Vronsky vol goede wil, toch nog heel dragelijk is; en de contemporaine lezer zal ook zonder hypocrisie toch vooral gedacht hebben aan een conflict tussen hartstocht en maatschappij. Maar de hele fataliteit van het mislopen van iets dat onzeker begonnen is, komt veel sterker tot zijn recht, nu Anna's onsociaal gedrag ons nauwelijks meer iets doet.

The Princess with the golden Hair is een naturalistisch verhaal, in zover dat de inhoud niet gerelativeerd wordt door vrijheden in de vorm, dat er weinig aan de verbeelding wordt overgelaten, dat er voortdurend verwezen wordt naar bepaaldheid door milieu en tijd. Maar het zal geen toeval zijn, dat het een sprookjestitel heeft. De goudharige prinses blijkt een hysterica, die een tijdlang behoefte heeft aan een sprookjesrol; daar komt deze kant van het gegeven op neer; maar wie zegt, dat deze novelle zo'n knappe beschrijving van een afwijking is, heeft nog niets gezegd. De schrijver doet een stap terug, die voor hem een stap vooruit is; hij brengt het ‘geval’ terug in het leven. It takes all kinds to make a world, en deze Imogen is gewoon een van de levende, gevoelige vormen waarin de wereld zich aan de ‘ik’ voordoet, zodat zijn toevallige ontdekking in een medisch geschrift hem nog maar ten overvloede iets komt bewijzen van wat het leven en zijn eigen eerlijkheid hem intussen al hebben geleerd: dat hij zich vergist heeft, niet alleen doordat zij bleek te zijn, zoals zij was, maar ook omdat hij was zoals hij was.

Het wantrouwen tegen verzamelnamen voor wat eindeloos verschillend is (hier liefde, verliefdheid, sexualiteit) belet niemand (juist niemand die vrij is van vooroordelen) om het leven in te gaan, gewapend met een eigen mythologie, die helpt om te beleven inplaats van te ondergaan. Aan de aard van de strijd tegen die mythologie, met als inzet de werkelijkheid, en aan de uitslag ervan, herkent men de ernst van Wilson's verhaal, misschien de ernst in het algemeen; de ernst hoeft niet minder te zijn wanneer de strijd onbeslist blijft. Het is curieus dat Wilson deze mythologie, waarvan hij zich wel bewust is, nadrukkelijk, niet alleen aan zijn jeugd, maar ook aan Amerika verbindt, waardoor zij wat hard en sfeerloos blijft. Want in de laag waar zulke beelden, voorbij alle ‘duiding’, hun werking doen, gaan zij verder dan jeugd of verleden; het is een koppig gevoel dat er ergens een decor is - dat raam, die tuin, dat landschap - en ergens een moment van ons lot, die voor elkaar geschapen waren.

Maar Imogen is voor de ‘ik’ het meisje van een affiche die hij als schooljongen bewonderde, de Amerikaanse vrouw van zijn illusie, zoals hij aan het slot van een ander verhaal met dezelfde Jo die hier ‘my regular girl of that period’ is, maar letterlijk en

[p. 11]

figuurlijk vrijwel afwezig, het oude heroïsche Amerika van het Westen probeert te beleven, wat niet lukt, want ook dit blijkt ‘a wrong relation’. Wat er verder aan gedroomd bestaan met Imogen is, wordt meer door haar aangebracht dan door hem. ‘Europeser’ is de relatie tussen deze memoires en de jaren waarin ze spelen, toen de intellectueel zichzelf ontdekte als behorend tot een half-bevoorrechte, half door sociaal schuldgevoel geremde groep, voor wie de uitlaat van een politieke partij niet openstaat. Zijn verhouding met het volksmeisje Anna valt samen met zijn zoeken naar een betekenis, voor hem, van het communisme, en tegelijk met hernieuwd vuur voor zijn werk als kunsthistoricus (my passion for art).

De spanning, ook daardoor, tussen de halve sprookjesfiguur Imogen, en Anna met wie een reël innighid, nits eens gezocht maar plotseling gevonden, en duurzaam, mogelijk lijkt, maar die toch ook weer uit zijn leven verdwijnt - waarom? omdat hij haar practischer angst voor een ongelijk huwelijk niet overwint? - en hem achterlaat met een doorziene leugen en een werkelijk gemis, neemt op een voortreffelijke en natuurlijke manier, ondanks de ik-toon, de plaats in van veel zelf-ontleding. In those days, what with revery and alcohol and art, I carried so much dreaming into real life and so much of my real life into dreams - as I have sometimes done in telling these stories - that I was not always quite sure which was wich: als ontleding is deze formule wel wat goedkoop. Maar wie de ‘ik’ te lijdelijk vinden in dit verhaal, kunnen daar dan weer de bescheidenheid tegenoverzetten, waarmee hij alle ernst in Anna localiseert. In hoeverre ook Anna een droom is, valt ver van New-York en Brooklyn moeilijk uit te maken, maar het is in ieder geval een zeer roerende, en - zó genoteerd - overtuigende droom, waarin van uit de werkelijke modder van de zelfkant een hele portie onafhankelijkheid, warmte en integriteit in het gemodder van Hecate County doordringt. Het is ook een oude droom; zoals iedereen wel een paar morele schema's bij zijn geboorte meekrijgt, heeft Wilson misschien wel uit het protestantse Amerika van zijn grootouders dit schema geërfd: ondeugd is gecompliceerd, dus deugd is wat simpel is; er hapert iets aan sophistication, de rust moet dus te vinden zijn bij de ‘popolana’. Het is eigenlijk een moreel verhaal, dat de volmaakt mooie Imogen overigens heel wat malicieuzer beschrijft; met wraak aan het eind, waar hij ineens suggereert dat zij eigenlijk vulgair is, en in haar sas met haar onbelangrijke echtgenoot, die nu superieur aan haar wordt omdat hij niet tevreden is met zichzelf, wat zij niet eens merkt.

Imogen is er trouwens aldoor in twee perspectieven: de hysterica die zij is, een allumeuse, niet in de technische zin van de

[p. 12]

tijd toen dat woord in de mode kwam, maar ligt de grens in een milieu waar het hebben van een amant geen ‘stap’ is, nog wel juist voor het bed? - met alle paraphernalia van een gefingeerde ruggewervelziekte, die haar toch ook weer werkelijk zielig maakt, want waarom anders zoveel onzekerheid bij zoveel schoonheid; tegelijk komt met het hele gedoe van haar orthopaedisch corset het stukje onvolmaakte werkelijkheid te voorschijn dat haar vriend, ongeweten, aan iets van het verantwoordelijkheidsgevoel helpt waaraan hij behoefte heeft, de schakel naar de bittere realiteit waarin hij de mythologie wil onderbrengen, en die hem later werkelijk overvalt wanneer Anna geopereerd moet worden en in het ziekenhuis ligt. Zo is, suggereert Wilson, de strategie van het leven.

De beschrijving van het eigenlijke Hecate County, het roddelgedeelte kortom, had voor mijn smaak wat beknopter en scherper (wat franser en achttiende-eeuwser) gekund; maar over de hele ondramatische lengte, en snel na de aanloop al, heeft dit verhaal de toon van wat het vermoedelijk ook zijn wil: een sobere kroniek van vergissingen.



illustratie

18Van de verdere verhalen in deze bundel zijn de twee aardigste Ellen Terhune met zijn fin-de-siècle-sfeer, en The Milhollands and their damned Soul, met de amusante vondst van een wraak der woorden op een uitgevers-familie, die door het misbruiken van woorden tot aanzien is gekomen.