[p. 6]

[L.Th. Lehmann: gedichten]

 
Een kind te zijn is triest zijn en ontgoocheld.
 
Wanneer wij ons vervelen,
 
zegt men ons te spelen;
 
en wij weten niet wat spelen is.
 
 
 
Als de padvindersfluit,
 
waarvan gezegd is,
 
dat hij echt is,
 
die is beloofd
 
en daarom gevraagd,
 
eindelijk is gegeven,
 
wordt hij afgenomen
 
om het geluid.
 
 
 
Wij weten ook wel dat het maar één toon is,
 
zo hard, zo koud,
 
door geen manier van blazen te vermurwen.
 
 
 
Maar wij zoeken muziek
 
en blazen hoewel het haast pijn doet.
 
Wij wachten tegen beter weten
 
op een melodie die komen moet
 
zo maar vanzelf,
 
zo licht en zwevend.
 
 
 
L.Th. Lehmann
[p. 7]
 
Als ik in mijn tuin aan 't werk ben,
 
met de heuvels achter mij,
 
komen neer vanaf de heuvels:
 
Bargaluut, met zijn drie haren
 
en zijn stem als van een zaag;
 
Schorkenool, die steeds wijdbeens loopt
 
om zijn buik te laten slepen
 
achter hem over de grond;
 
Kraddewimpel, met één oog
 
en zijn manden vol met pruimen,
 
die hij neerzet op de drempels
 
van de huizen van zijn dochters.
 
En daarachter nog de kleintjes
 
met hun puntmuts en hun hooivork,
 
die vannacht mij komen prikken,
 
mij en iedereen in 't dorp.
 
 
 
L.Th. Lehmann



illustratie