[p. 5]

[Charles Wentinck: gedicht]

 
Die nacht heb ik je argeloos verteld
 
Wat ik de dag daarop weer zou verzwijgen.
 
 
 
Wij waren stil. En hebben lang geluisterd
 
Naar het toen helder wordende geweld
 
Van wind en golven bij de witte rotsen,
 
En voor het eerst heb je om mij gefluisterd
 
En, zingend haast, mijn naam gespeld.
 
Maar onverwacht. En blijkbaar ongewild
 
Want sindsdien bleef de oude stilte dreigen
 
En zou je afgewend en koel en trots en
 
Mij niet bemerkend naar het dikwijls scheen
 
Je oude wegen onnavolgbaar gaan.
 
 
 
Nooit heeft nog een gebaar mij zo bevreemd
 
En boven overweging uitgetild.
 
Ik heb geglimlacht, weet ik nu, maar geen
 
Ontkomen tederheid gaf jou mij te verstaan:
 
Ik heb geglimlacht. Sterren nageteld,
 
Genomen zoals men beloften neemt...
 
 
 
Er waren witte vogels om mij heen
 
Toen zag ik sterren glinsterend verdwijnen
 
En ik weet niet meer hoe het verder ging...
 
 
 
Wat later liepen wij, onszelf verloren,
 
Als dingen die een ander toebehoren.
 
Wij zagen scheepjes in een haven deinen
 
Tenminste: ik. Want elk was weer alleen
 
En alles brak uit zijn betovering
 
En werd weer steen. En werd weer ding.
 
En nu: décor bij een herinnering.
 
 
 
Charles Wentinck