[p. 57]

J. de Kadt Kroniek
Verheugende overwinning

Een nogal opzienbarende gebeurtenis in de afgelopen periode was de herverkiezing van Harry Truman tot President der U.S.A.

Opzienbarend, niet omdat deze uitslag volkomen onverwacht was en omdat daardoor alle voorspellingen van Gallup en van alle andere instituten van onderzoek der publieke opinie teniet werden gedaan. Dat is een bijkomstigheid, al is het goed dat de àl te grote pretenties van deze instituten door een dergelijk échec tot normale afmetingen worden teruggebracht. Want laten we vooral niet meedoen met de goedkope hoon die naar aanleiding van het verkiezingsresultaat over de hoofden van de onderzoekers is uitgestort, tenslotte hebben ze niet zulke geweldige vergissingen begaan. Ze hebben er op gewezen dat Dewey aanvankelijk een zeer grote voorsprong had, en dat die voorsprong in de laatste weken vóór de verkiezingen aan het afnemen was. Truman was aan het ‘inlopen’, deze algemene lijn heeft het opinie-onderzoek aangegeven. Maar het heeft niet kunnen aangeven dat dit ‘inlopen’ zo snel zou geschieden dat daardoor Truman tenslotte een kleine voorsprong zou krijgen. Immers de voorsprong van Truman bedroeg tenslotte slechts een fractie van de uitgebrachte stemmen. En wanneer men b.v. bedenkt, dat de voorsprong in een bepaald geval b.v. op een totaal van 3 millioen kiezers 9000 bedraagt, en dat hij daardoor een hele staat (Ohio) met al z'n kiesmannen meesleept, dan begrijpt men ook dat de publieke-opinie-onderzoekingen dergelijke krachtsverhoudingen onmogelijk kunnen voorspellen.

Maar in ieder geval: nagenoeg ieder verwachtte een overwinning van Dewey en het werd een overwinning van Truman. Met de hakken over de sloot, maar toch een overwinning. En een die in grote mate een overwinning is, niet van de Democratische Partij, maar wel van de Democratische beginselen voor zover die beginselen sociaal-progressief zijn. Een overwinning die niet alleen Truman in het Witte Huis bracht, maar die ook de Republikeinse meerderheden in Senaat en Huis van Afgevaardigden in Democratische meerderheden omzette.

 

Er is in deze overwinning heel veel verheugends. Het Amerikaanse volk heeft blijk gegeven van een politieke rijpheid, die men niet verwacht had en die zich moest doorzetten onder zeer moeilijke omstandigheden. Immers het bewind van Truman was voor het merendeel weinig inspirerend en weinig vast geweest en men mocht dus verwachten dat het verlangen om het eens te proberen met een andere administratie vrij groot zou zijn. En niemand kan zeggen wat er gebeurd zou zijn indien de Republikeinen met een progressief candidaat als Stassen, of met een candidaat als Vandenberg die in ieder geval vooruitstrevender was dan Dewey, naar voren waren gekomen.

En het staat thans wel absoluut vast dat Truman een veel grotere overwinning zou hebben behaald als de Republikeinen hun rechtervleugelman tot candidaat voor het presidentschap hadden gekozen, een plan dat bij vele Republikeinen bestond. Dewey, de man van het republikeinse centrum, maar dan toch van de rechtervleugel van dit centrum, werd naar voren geschoven,

[p. 58]

om de linkervleugel niet geheel en al voor het hoofd te stoten, maar ook om toch zo dicht mogelijk bij de rechtervleugel te blijven.

En wat was die rechtervleugel? Met de formule ‘groot-kapitaal’ is hier wel iets, maar toch onvoldoende gezegd. Want het was vooral het conservatieve, zoal niet reactionnaire groot-kapitaal, dat een totaal gemis aan begrip voor de sociale toestanden aan de dag legde. Taft was de man die de wetten tegen de vakbeweging er doordreef, wetten - dit moet tegen alle verkeerde voorstellingen aangevoerd worden - die de Amerikaanse vakbeweging in het geheel niet belet hebben een normale vakstrijd en strijd om verbetering van levensvoorwaarden te voeren, en die dus allerminst van die vakbeweging een machteloze marionetten-organisatie hebben gemaakt of een typische anti-arbeiders-organisatie zoals b.v. de Russische ‘vakbeweging’ is. Maar die Taft-Hartley-wetten bemoeilijkten toch het werken der vakbeweging en ze werden terecht door de Amerikaanse arbeiders als vijandig gevoeld. En de Amerikaanse arbeiders hebben dit volkomen begrepen. Vrijwel alle Republikeinse kopstukken die in de campagne tegen de vakbeweging vooraan stonden, hebben, hetzij als Gouverneur, hetzij als Senator, hetzij als afgevaardigde, een nederlaag geleden. Daarentegen zijn van de 186 afgevaardigden die speciaal de steun van de vakbeweging hadden, niet minder dan 120 gekozen. Dit aantal is nog niet overweldigend, gezien de 435 leden van het huis v. Afgevaardigden, maar het is bijzonder groot als men bedenkt dat van een politieke organisatie rustend op de vakbeweging en uitgegroeid tot politieke partij, in het geheel geen sprake was.

Maar de rechtervleugel van de Republikeinen was niet alleen reactionnair-kapitalistisch met betrekking tot de sociale kwestie, ze was, en is, het ook in dien zin dat ze zich verzet tegen iedere internationale politiek van wereldordening in een ‘verlicht’ en zich meer en meer aan de gemeenschapsbelangen aanpassend kapitalisme. Deze rechtervleugel was tegen het Marshallplan, tegen het dragen van verantwoordelijkheid voor de wereld-politiek, ze is dus dóór en dóór isolationistisch. En dat brengt met zich mee dat ze, ofschoon rabiaat anti-communistisch, de Russen in de wereld hun gang willen laten gaan zolang het Westelijk halfrond niet wordt aangevallen. Ze zou dus gaarne bereid zijn Europa aan de Russen over te leveren, als daarvoor in ruil een voordelige handelsovereenkomst gesloten kon worden, met de Russen.

Welnu, deze isolationisten hebben een klinkende nederlaag geleden. Van de Senatoren en afgevaardigden die zich tegen het Marshall-plan verzetten, zijn slechts zeer enkelen herkozen.

En dit kon gebeuren ondanks het feit dat de Republikeinse Partij als geheel zich tegen het isolationisme, vóór het Marshall-plan en vóór een politiek van internationale verantwoordelijkheid en dus van bestrijding van het Russische imperialisme had uitgesproken. De Republikeinse isolationisten konden dus onder de vlag van Vandenberg, Foster Dulles en andere medewerkers aan de ‘Marshall-politiek’ varen, maar het onderscheidingsvermogen van de Amerikaanse kiezers was groot genoeg om de, onder valse vlag varende isolationisten te onderscheiden en te torpederen. En de Amerikaanse kiezers hadden ook voldoende inzicht om die andere isolationisten en reactionnairen (reactionnair, want totalitair) die onder de ‘radicale’ vlag van Henry Wallace voeren, te onderscheiden en te torpederen.

Men herinnert zich nog wel met hoeveel verwachtingen de communisten, half-communisten en meelopers overal, de zich noemende ‘Progressieve Partij’ van Wallace begroetten. Dat Wallace president zou worden konden zelfs zij niet aannemen, maar dat hij niet slechts Truman de genadeslag zou toedienen, doch bovendien nog 16, 12, 10, 7 en op z'n minst 4 à 5 millioen stemmen zou halen, dat stond wel vast, meende men in die ‘radicale’

[p. 59]

kringen, al werd dan ook het aantal stemmen dat men naar Wallace zag gaan, in de loop van '47 en '48 steeds kleiner. Maar zoals gezegd, op iets tussen de 5 en 3 millioen bleef men rekenen. Wallace kreeg iets meer dan één millioen stemmen. En hoe gaarne de communisten, de werkelijke meesters van de Wallace-partij, hun gewone reactionnaire rol ook gespeeld zouden hebben, en de Democraten - de meest progressieve partij van de twee die kans hadden - ten val zouden hebben gebracht, ten gunste van Dewey-Taft, de Amerikaanse kiezers liepen niet in de val. Wel slaagden de communisten er b.v. in een staat als New York voor Truman verloren te doen gaan, zij het dan ook met een kleine marge van plm. 30.000, maar in 't algemeen was hun invloed te gering om veel schade aan te richten. Het werd een fikse nederlaag voor de poging om de pro-Russische politiek van Wallace, aan het Amerikaanse volk te verkopen.

Indien er één ding vast staat dan is het dat 90% van het Amerikaanse volk een politiek wil zoals die door Marshall en Truman, maar ook door Vandenberg en Foster Dulles gewild wordt, en waarbij Dewey en de hele Republikeinse partij zich moesten aansluiten, wilden ze ook maar énige kans maken.

Dit moet worden vastgesteld omdat we, kort na de verkiezingen, een propaganda-campagne hebben gezien die de bedoeling heeft het tegengestelde te suggereren. De communisten in Rusland en elders, die Truman als oorlogshitser hadden aangewezen, die geweldige verwachtingen hadden gehad van Wallace, en die, met hem, liever Dewey dan Truman aan de macht hadden gezien, gingen, na hun nederlaag, de ontdekking verkondigen, dat het Amerikaanse volk, door Truman te stemmen, voor vrede en overleg met Rusland had gestemd. Truman heeft, tijdens z'n verkiezingscampagne rondgelopen met de idee een persoonlijk afgevaardigde, rechter Vinson, naar Stalin te sturen, niet om een nieuw München voor te bereiden, maar om, als een eenvoudig Amerikaans zakenman, te kunnen vaststellen of er nu met Stalin zaken te doen zijn of niet. Voor de gemiddelde Amerikaan zijn dergelijke methoden heel vanzelfsprekend. Men moet kunnen zeggen: we hebben geen middel onbeproefd gelaten om tot overeenstemming te komen. Maar dat is geen ‘Chamberlainisme’, het is, zou men met een communistische term kunnen zeggen, veel meer verwant aan ‘Leninisme’, het ‘ontmaskeren’ van de tegenpartij ook als die tegenpartij hier dan: de firma Lenin-in-liquidatie, bedrijfsleider Stalin.

Intussen, het voornemen van Truman ging niet door. Marshall bracht hem aan 't verstand dat een bezoek aan Stalin, zonder voorafgaand overleg met het Westen van Europa, alleen maar verwarring kon wekken. En als dus de bedoeling om Vinson te zenden, ‘vrede’ betekende, dan was het opgeven dier bedoeling toch weer ‘oorlog’. En bovendien kan een dergelijke slingering er moeilijk toe bijdragen dat men méér vertrouwen gaat stellen in de aarzelende candidaat.

Als Truman dus tòch won, dan was het niet als vredesman of bijna-isolationist. Het isolationisme en de capitulatie-vrede hebben over de hele linie, van Wallace tot de rechts-republikeinen, een klinkende nederlaag geleden. En de Russische propaganda, nadat men van de eerste schrik bekomen was, voor een reis van Truman naar Moscou, werd al heel spoedig gestuit door een verklaring van Truman, dat hij natuurlijk bereid is met Stalin te praten, maar dat Stalin dan maar naar Washington moet komen.

Over de betekenis van Trumans overwinning voor de buitenlandse politiek van de U.S.A. zullen we hieronder nog spreken. Die vraag kan immers alleen beantwoord worden als we weten wat de eigenlijke betekenis is van Trumans onverwachte zegepraal, een zegepraal die nog groter is doordat niet alleen de ‘linkervleugel’ van de Democraten onder leiding van Wallace alles deed

[p. 60]

om Truman ten val te brengen maar ook de rechtervleugel, onder leiding van Thurmond, poogde de Zuidelijke staten in het geweer te brengen tegen Trumans uitspraken omtrent de gelijke rechten van de Negers. Terwijl Wallace geen enkele staat veroverde, wisten de reactionnairen in het Zuiden, met 800.000 stemmen enige staten te bemachtigen, maar desondanks bleek duidelijk dat de overgrote massa, zelfs in het Zuiden, niet met een rassistische en reactionnaire politiek wenst mee te gaan.

De overwinning van Truman is heel duidelijk: de overwinning van de ‘New Deal’, d.w.z. van de politiek die een ingrijpen van de overheid in het economisch-sociale leven wenselijk acht, zo vaak de belangen van de gemeenschap en met name van de economisch zwakkeren, van de ‘gewone man’ zoals men het in Amerika zegt, van de ‘kleine man’, of hij nu tot de arbeiders, de boeren of de midden-groepen behoort, dat wenselijk of noodzakelijk maken.

En aangezien men in dergelijke gevallen dat ingrijpen niet wil beperken tot sociale maatregelen, niet alleen tot regelingen van prijzen en lonen, maar ook wil overgaan tot het leiding geven aan de productie zowel door ‘ordening’ als door ‘grote werken’, is de ‘New Deal’ niets anders dan de Amerikaanse vorm van ‘geleide economie’. En het leiding geven aan de economie, ten bate van mens en gemeenschap, in een democratische staat, met de methoden der democratie, is in wezen gelijk aan de grondgedachte van het democratisch-socialisme zoals wij dat, onder heel andere omstandigheden en met een heel andere historie en ideologie, in West-Europa kennen.

Het 80ste Congres, in meerderheid Republikeins, had zich tegen alle sociaal-economische maatregelen van Truman verzet. Het had de belastingen verlaagd, ten bate van de grote ondernemers en de bankiers, het had de prijscontrôle opgeheven, het had door de Taft-Hartley wetten de loonstrijd bemoeilijkt. En Truman ging het land in en voerde een felle campagne tegen dit Congres, viel de ‘kapitalisten’ scherper aan dan Roosevelt ooit had gedaan en plaatste de beginselen en idealen van de ‘New Deal’ onomwonden op de voorgrond. En hij vond, vooral in de kringen van de georganiseerde arbeiders, van de vakbeweging dus, zowel C.I.O. als A.F.L., algemeen instemming, ook al bleven sommige invloedrijke leiders als Lewis hun vroegere anti-Roosevelt politiek voortzetten, en al poogden de communisten een deel van de vakbeweging naar Wallace te slepen.

Het is duidelijk: A.F.L. en C.I.O. zijn voor een progressieve sociale politiek, waar nodig met ingrijpen in het kapitalistische systeem. Ze zijn tevens voor een progressieve wereldpolitiek, d.w.z. voor het Marshall-plan en alle verdere maatregelen die voor de organisatie van de wereld-welvaart nodig zijn. En natuurlijk ook voor de verdediging der democratie en voor het bedwingen van de Russische dreiging. En het is ook duidelijk dat de invloed van A.F.L. en C.I.O. op de Amerikaanse binnenlandse en buitenlandse politiek in de komende vier jaar aanmerkelijk groter zal zijn dan in de afgelopen periode het geval was.

Truman heeft al laten doorschemeren dat hij niet slechts van plan is de anti-vakbewegingswetgeving op te ruimen, maar dat hij ook de prijscontrôle, het loonpeil en de productie wil gaan regelen, en dus ernst wil maken met een nieuwe étappe van de ‘New Deal’.

Zou de democratische partij in deze en soortgelijke opzichten de ‘gewone man’ teleurstellen, dan zou, voor de presidentsverkiezingen van 1952, de mogelijkheid van de vorming van een werkelijke ‘derde partij’, van een serieuze progressieve partij (die natuurlijk niets gemeen zou hebben met de Russische Wallacieten), buitengewoon groot zijn. En het is wel duidelijk dat dan de vakbeweging de stevige basis voor een dergelijke partij zou leveren.

[p. 61]

Maar het heeft weinig zin hierop vooruit te lopen, want wellicht zal in Amerika mogelijk blijken wat in Europa nergens kon geschieden, nl. van de Democratische partij op den duur een partij te maken die politiek, economisch en cultureel, consequent democratisch is, en die dus de specifiek Amerikaanse vorm zou worden van wat in Europa het ‘democratisch socialisme’ is.

In ieder geval: allen die in Europa werkelijk progressief zijn, moeten zich niet alleen verheugen over de nederlaag die de Taft-Wallace-Rusland reactie in Amerika heeft geleden, maar zij moeten ook beseffen dat de overwinning van Truman, de Europese progressieven geestelijke en daadwerkelijke verplichtingen oplegt.

De geestelijke verplichting is dat alle werkelijk progressieven in Europa zich moeten keren tegen de propaganda van communisten en van Europese reactionnairen die overal een anti-Amerikaans eenheidsfront vormen, en die altijd als ze over Amerika spreken, dit Amerika vereenzelvigen met ‘Wallstreet’ en de Amerikaanse politiek kenmerken als die van ‘het Amerikaans kapitalisme’.

Welnu, Wallstreet heeft bij deze verkiezingen een nederlaag geleden, zoals het sedert 1932 bij iedere Amerikaanse verkiezing een nederlaag leed. En de Amerikaanse politiek van de afgelopen en van de komende periode is niet de politiek van ‘het kapitalistische Amerika’, doch die van het ‘democratische’ en van het ‘sociaal-progressieve’ Amerika. En de progressieven in Europa, of ze zich nu socialisten of anders noemen, moeten openlijk uitspreken dat ze zich als bondgenoten beschouwen van de Amerikaanse progessieven en dat ze samen met die bondgenoten een democratische en sociaal-progressieve wereld willen bouwen, ondanks alle kapitalistische en Russisch-totalitaire reactie.

De daadwerkelijke verplichting die we hebben, is dat we hier in Europa, in het eigen land, maar ook in de hele Europese sfeer, een eenheid tot stand moeten pogen te brengen, die van het verdeelde, verarmde en chaotische Europa een sterk, sociaal-progressief bondgenoot van Amerika maakt, en die dus niet alleen de Russische bedreiging kan afwenden, maar ook tegen de krachten van vernietiging en onbekwaamheid die zowel in het ‘kapitalisme’ als in Rusland de overhand hebben, een wereld van opbouw en bekwaamheid kan verwezenlijken.

Dat dit alles niet alleen voor Europa en Amerika, maar ook voor de rest van de wereld bepaalde consequenties heeft, moet zelfs voor degenen die het tot dusver niet begrepen, duidelijk worden als ze de gebeurtenissen in China volgen.

Dat daar een noodtoestand aanwezig is en dat de Amerikanen ook daar zullen moeten ingrijpen behoort reeds tot de gemeenplaatsen. Dit ingrijpen zal echter alleen tot blijvende resultaten kunnen leiden als het van dezelfde constructieve aard is als het Amerikaanse ingrijpen in West-Europa. Natuurlijk zal een ‘Marshall-plan’ voor China rekening moeten houden met de toestanden op economisch, militair en politiek gebied in de Chinese gebieden. Of Marshall, die vóór zijn bemoeiïngen met Europa een mislukte zending naar China had verricht, de aangewezen man is om de Chinese aangelegenheden te behandelen, is de vraag. Er wordt echter algemeen beweerd, dat Marshall aan het begin van 1949 zijn functie zal neerleggen, zodat een ander Amerikaans staatsman het geweldige werk om tegenover de Russische bedreiging overal militaire kracht en constructieve arbeid te plaatsen, zal moeten overnemen.

Wij in Nederland zouden dit werk kunnen ondersteunen door in Indonesië een constructieve politiek te voeren, die rekening houdt met de wereldsituatie.

Doch over China en Indonesië een volgende maal.