[p. 54]

[J. Emmens: gedichten]

Lof van Klaas Vaak

 
Wie op de standen van de dag
 
zijn leven sleet, zal met mij weten
 
hoe hinderlijk het alvergeten
 
is van het hoogtij van de nacht:
 
 
 
droomkuiken dat niet uit wil komen,
 
al pikt het somtijds aan de wand,
 
zo spoelen wegebbende dromen
 
nalatig langs der dagen kant.
 
 
 
Zo blijft het steeds: het vluchtige bereiken
 
van een volwassenheid die mij misstaat.
 
Maar als de branding op de stranden slaat
 
 
 
voel ik mij groot door de onmacht van mijn dromen
 
en 'k durf de dag als kind weer binnenkomen
 
om 't resulterend wrakhout te bekijken.
 
 
 
J. Emmens
[p. 55]

Voor de Kade

 
Voor de kade wisselt een wolk meeuwen
 
als strooibiljetten op een sterke wind
 
van aanblik als 't verloop van eeuwen.
 
Het is windstil. De wind is een klein kind
 
dat met geluidjes brood staat uit te strooien.
 
 
 
Zijn tijd aan denken of aan doen vergooien
 
verschilt niet veel, 't is stenen toch voor brood.
 
Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood
 
het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien.
 
 
 
J. Emmens
[p. 56]

Een Zieke

 
Zijn leven werd een beeld door oogkassen omlijst;
 
er schoof een kamer in, terughoudend, en een boom
 
bewoog zich vruchteloos: de nawee van een droom
 
des ochtends als de dag het tegendeel bewijst.
 
 
 
Soms was er ook een vrouw, maar als een schim
 
bemoeiziek dwalend door het dwaze beeld
 
dat hem al niet meer aanging; en verveeld
 
deed hij of hij genas, lachte en vond zich slim,
 
 
 
omdat alleen de boom hem nog interesseerde,
 
die als een worm stak in zijn denken overdag,
 
maar 's nachts verzadigd werd, wanneer hij toegaf
 
aan het gevoel van water dat het dier begeerde.
 
 
 
Die morgen was windstil. Hij was bevreemd
 
dat er toch nog iets aandrong en stond op en zocht het water
 
om dat te vinden wat de vrouw pas jaren later
 
vond: ook zij was van zichzelf vervreemd.
 
 
 
J. Emmems