[p. 5]

Johan Andreas Dèr Mouw
Zomer

 
1.
 
't Aardoppervlak zie 'k als een schedelhuid:
 
Zweetstralen, sijp'len stinkende rivieren,
 
Waarlangs vuil-groenig roos en schimmel tieren;
 
Gebergten schurft steken er boven uit;
 
 
 
Mensch-luizen, in hun nesten meest op buit
 
Rondkrauw'lend, zie 'k land'lijke blijdschap vieren,
 
Verpletterd soms, als 't trekken van wat spieren
 
De rotsen storten doet, schurftkluit na kluit.
 
 
 
De hemel lijkt een broeierige pet,
 
Aan gele knoop, die doorschijnt, in vervoering
 
Om 't mooie weer jolig scheef opgezet;
 
 
 
En smullend van de zweetdamp, loom en vet
 
En week en wit hangen in stille ontroering
 
De wolkenteken aan de blauwe voering.
 
 
 
2.
 
Straks vieren we Zaterdagavond: Wind
 
Bezemt en ragebolt met macht van water
 
De luizen weg, en met rat'lend geklater
 
Hagelen de eier, droogramm'lend als grind.
 
 
 
Met drie, vier tanden, roestig-groen, begint
 
De geelkoperen kam haar werk, en slaat er
 
Op los in roos en schurftgebergte, en staat er
 
Een luis of teek, knappende dood hij vindt.
 
 
 
De luizen vluchten naar hun stedennesten:
 
Ze hebben men'ge Zaterdag doorstaan,
 
En laten zich door 't nat lawaai niet pesten.
 
 
 
De wind aamechtig dweilt langzaampjes aan
 
Tot wriemelende hoop de tekenresten;
 
De luizen laat hij: dàt is niets gedaan.
[p. 6]
 
 
 
3.
 
Hij wil gaan liggen, uitblazen een poos,
 
En hangt smaakvol in evenwijd'ge bogen
 
Zijn dweilen uit, om onderwijl te drogen,
 
Rood, geel, groen, blauw van verf en bloed en roos;
 
 
 
Op 't tekenvuil in 't oosten gooit hij boos
 
De kop'ren kam, nu heelemaal verbogen. -
 
Pet-blauw, knoop-geel, stuiptrekkend vastgezogen
 
Veel buit aan kam: hij voelt zich virtuoos.
 
 
 
Daar krauw'len uit de schurft luizen en maaien:
 
Ze zien verbleeken de onschaadlijke dweil,
 
En machtloos-verre tanden groenig laaien:
 
 
 
Lovend hun luizengod in luizenstijl
 
Gaan dankbaar ze naar bed, en vroom en geil
 
Kruipen ze zweetend op elkaar en n.....



illustratie

Deze drie sonnetten, die nooit bestemd zijn geweest voor publicatie in of buiten de twee delen van de bundel ‘Brahman’, en waarvan de tijd van ontstaan niet meer is vast te stellen, zijn ons door Victor E. van Vriesland afgestaan uit Dèr Mouws nalatenschap. Zij zullen binnenkort verschijnen in het Derde Deel der Verzamelde Werken, bij G.A. van Oorschot.