[p. 197]

De haat des positieven en des negatieven

Geef mij uw haat en ik zal u zeggen wie gij zijt...

In den haat haten wij in de eerste plaats onszelf; en dat geeft ons het recht te haten, om scherp te zijn en schijnbaar liefdeloos. Wie niet meer haten kan, heeft de kracht verloren eigen projectie op de wereld als een spanning te beschouwen. Want wij zijn zelf mede schuldig aan de hatelijkheid der dingen... en toch haten wij ze! Wij haten ze, omdat zij ons kunnen terroriseeren; en wij haten daarin onszelf, omdat wij hen niet kunnen terroriseeren.

Alleen datgene, wat sterk ons positieve of negatieve wereldbeeld prikkelt, is in staat ons tot haat te bewegen. Datgene, wat men ‘onaangenaam’ vindt, is niet de moeite waard gehaat te worden. Waarom zou men het publiek van het restaurant ‘Trianon’ haten? Waarom den eeuwigen Pannekoek van ‘Den Gulden Winckel’ (de slang, die steeds weer zichzelf in den staart bijt)? Waarom het romaansch van Henri Bruning of het gemengd-oostersch van het theater Tuschinski? Zij doen soms zeer onaangenaam aan; maar men haat dit niet. Men misprijst het. Men keurt het af. Men

[p. 198]

scheldt het uit. Men houdt het voor den gek. Men doet er zelfs aan mee, van tijd tot tijd.

Maar de haat is beter. De haat is het supplement van de liefde. De haat bewijst, dat men het tegendeel zeer lief kan hebben. Door hem te haten, erkent men den tegenstander als een positieve of negatieve kracht; wie weet daarom, waar de haat ophoudt en de liefde begint?

Positief. Ik haat het gezicht van president Calvin Coolidge.

Er is iets in dit gezicht, dat tot een onmiddellijken tegenzin, een instinctieven afkeer noopt. Volgens de fotopagina van ‘De Telegraaf’ is er geen noemenswaardig verschil tusschen het gezicht van den twintigjarigen Coolidge en den Coolidge van nu. Het zal zeker zoo zijn; want deze trekken zijn alleen symbool, zorgvuldig ontmenschelijkt symbool van den alles beschermenden Bijbel en den alles beschermenden Dollar. Achter dit masker bouwt men kerken op Fordchassis, verdoemt men de evolutieleer in hemdsmouwen, is men geheelonthouder, behaviorist, kauwgomkoning en democraat tegelijk. Uit den bloedeloozen mond van dit masker moeten wij steeds weer heilige phrasen hooren, terwijl men de petroleum en het imperialisme ruikt. Dit is het masker van Calvijn, maar van

[p. 199]

een speculeerenden dollar-Calvijn, een Calvijn aan boord van een pantserkruiser.

Dit gezicht haat ik, omdat niemand aan zijn daemonie ontkomt. Ik haat het, omdat het, positief en zelfverzekerd, vrij van twijfel en cultuurangsten, ons allen geboeid, gebannen houdt: dit bleeke, ziellooze, gesloten masker aan de overzijde van den Oceaan, dat het duizendvoudig gereproduceerde masker van een dooden Beethoven tot armzalige romantiek heeft doen vergaan...

Negatief. Omdat het de negatieve vervulling van Coolidge is, haat ik het vrijzinnig protestantisme in Nederland.

Amerika maakt ons zakelijk en stelt ons voor de uiterst zichtbare, scherpe kristallen van zijn sky-scraper-steden, voor het monotoon, maar zeer hoorbaar lawaai van zijn saxophonen, voor zijn tastbare en voelbare manier van zakendoen. Amerika maakt iederen dag nieuwe Amerikanen, nieuwe oceaanvliegers, nieuwe technici en nieuwe behavioristen. Amerika bombardeert ons met een hagel van harde levens- en denkvormen.

Maar het leger van vrijzinnige predikanten, dat dit land overdekt, schijnt van niets te weten. Als zij van iets weten, knoopen zij het toch onmiddellijk vast aan een text uit Jesaja. Nog steeds predi-

[p. 200]

ken zij het evangelie der vormeloosheid (heb maar lief, de vorm doet er minder toe) onder de leuze van een vorm (een humanistisch, etnisch ‘christendom’ met een vagen Jezus van Nazareth en de Leidsche Vertaling). Zij bewegen zich gracieus op aesthetisch, poëtisch, journalistiek, paedagogisch terrein... maar zij preeken. Zij zullen niemands meening geweld aandoen... maar zij preeken. Zij verafschuwen het dogma en zijn pirandellesker dan Pirandello... maar zij preeken. Zij verkondigen hun meening over Dostojewski en Spengler, zij vervaardigen gedichten op groote schaal, zij drijven jeugdbonden en zomerkampen, zij grijpen om zich heen naar alles, wat er door de eeuwen heen maar eklektisch te behandelen valt, mits in bevattelijken vorm... maar zij preeken hun eeuwigen zondagspreek voor een steeds schrompelend zondagspubliek. Aan alle zijden brokkelt hun wereldbeeld af, maar zij kiezen weer wekelijks hun tekst uit het Oude en Nieuwe Testament. In holle kerken en enge lokalen, in gothische erfstukken evengoed als in Bellevue voor de microfoon pluizen zij aan het hijgend hert en de Bergrede, en zij zullen daarmee voortgaan, tot er geen kerkeraad meer over is om hen te bedillen. Wanneer gansch Nederland den charleston danst, vergiftigd in de oppervlakkigheid

[p. 201]

van het amerikanisme, zullen zij nóg volhouden, dat hun weekelijke liefdepredikatie de eeuwige liefdewet is, ook al zal slechts nog één stokoude stovenzetster naar de verkondiging luisteren; wanneer de volkeren zich bedronken zullen hebben aan amerikaansche snelheid en amerikaansche doelmatigheid, zullen zij nóg teren op dien éénen uitgemergelden, doodgepreekten, leeggezogen en kaal-geplukten vorm, waarnaar zij al hun cultureele aspiraties met den moed der wanhoop ombuigen: het ‘moderne’ christendom. En dan ja, dan zullen zij meenen, dat hun stem is die ‘eens roependen in de woestijn’...

De onverbiddelijke, scherp gemarkeerde, nivelleerende vorm, die Amerika brengt; de slappe, vage en... vormlooze vorm, die het vrijzinnig protestantisme predikt: zij vullen elkaar uitstekend aan. De eerste verovert in marschtempo de wereld; de laatste causeert nog aanhoudend, maar thans zonder aanstootelijke dogmatiek, over het marschtempo, dat voor tweeduizend jaar de wereld veroverde. En zoo tusschenbeide vinden zij elkaar in de laatst ontdekte, meest efficiente mystiek...

De gehate positieve zakelijkheid, de gehate negatieve onzakelijkheid, wijzen naar datgene, wat wij beminnen: een positieve onzakelijkheid, een

[p. 202]

negatieve zakelijkheid; een ‘amerikaansche’ erkenning der werkelijkheid met een ‘christelijke’ waardeering harer vergankelijkheid.

[p. 203]

INHOUD.

Afscheid van Domineesland (1931) 5
Waarheen Gaan Wij? (1927) 17
Ondergang (1927) 23
Het Schoone Masker (1927) 63
Dat Ben Jij (1925) 105
Twee Methoden (1929) 149
Waarom Ik Amerika Afwijs (1928) 169
De Wegen (1928) 187
De Haat des Positieven en des Negatieven (1927) 197

[p. 204]

GEDRUKT DOOR DE

FIRMA

JOS. VERMAUT

TE KORTRIJK.

Er werden, buiten de gewone oplage, 15 exemplaren op geschept papier gedrukt (genummerd I-XV).