47. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Maandag. [30 Maart 1931]

aant.

Beste Menno, Dank voor het pak, dat hiermee alweer teruggaat. De griepmicroben zijn in mijn oogen gekropen, wat mij een beetje hindert, maar ik heb alles toch alweer doorgekeken. Het artikel van Houwink is prachtig, vooral dat tot scherven slaan van je metalen geslotenheid - zoo maar, ineens, men kijkt ervan op! - op zijn gratis lulpraatje. Het diepgaande stuk van het flensje heb ik niet kunnen lezen, dat is voor de dorpskroeg en de laatste getrouwen van Bolland, daar kan een fatsoenlijk mensch niet bij. Coster is inderdaad veel gematigder tegenwoordig in zijn schrijverij, hij doet het niet meer zoo ‘at the top of his voice’, maar Bloem heeft gelijk: de voornaamste reden waarom men hem niet lezen kan, is dat het van de eerste pagina tot de laatste een fluim is, onherstelbaar. Het stukje over Slau heb ik overgenomen; met hulp van Bouws zullen we probeeren die enkele technische foutjes te herstellen, die tenslotte onnoodig zijn. Las je ook Jef Last in D.G.W.?

[...] Een ferme hand van je

E.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie