50. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 9 April '31
Beste Eddy [...] Ik las onderweg, ondanks alles geboeid, Jenseits von Gut und Böse van Nietzsche, dat ik nog niet kende. Er zijn bladzijden in, die zoo meesterlijk geschreven zijn, dat ieder woord precies goed is! En dat, voor ons, terwijl het boek van 1885 dateert! Nietzsche is hier toch wel de absoluut ideale combinatie van denker en dichter. Ik weet er niets tegenover te stellen. Zelfs kan deze man het zich veroorloven, over de ‘duitsche ziel’ te divageeren! Wie kan dat, zonder oppervlakkig en rhetorisch te worden!
Ook vergat ik nog altijd, je te schrijven over Bringolf. Die huwelijksgeschiedenis heeft me alle continuïteit ontnomen. Ik las het eerste stuk (tot de wereldoorlog) zonder onderbreken uit. Het is inderdaad een zoo menschelijk, zoo burgerlijk avonturier, dat Cendrars er naar kan fluiten! Die heimelijke genegen-
heid voor de Zwitsersche heimat, en voor het verloren ‘fatsoen’: het is verduiveld aardig. Bij de oorlog wordt het plotseling gewone gevechtslyriek; ik kon toen niet moeite verder komen en ben ergens in Servië blijven steken.
Vandaag heb ik, voor het eerst sedert weken, weer getikt, voor mijn pure pleizier, een stukje over Anthonie Donker, dat hierbij gaat. Ik wil het aan de Bladen sturen. Het zal me in dat geval wel weer een vijand erbij bezorgen; hoewel Anthonie bijna niet tot vijand te maken schijnt. Toen ik hem laatst sprak, vroeg hij zich af, of hij met jou ‘gebrouilleerd’ was of niet. Ik zei, dat ik het niet wist. - Stuur je me het stukje omgaand terug, met je oordeel? [...]
Je komt binnenkort naar Holland, vertelde Bouws me, om bruine Ina te verschepen? Dan reken ik op je komst en op je verblijf hier!
Ben je heelemaal van de griep hersteld? Een hartelijke hand van je
Menno