80. M. ter Braak aan E. du Perron
Eibergen, 15 Aug. '31
Beste Eddy. De foto's zijn heelhuids aangekomen. Ondanks fototechnische onvolmaaktheden vormen ze toch een geslaagde herinnering aan de dagen, waarin wij pro-Nietzsche en anti-Coster waren. ‘Nietzsche en Italië’ is werkelijk frappant! En Bouws is een onvergelijkelijke schurk, met zijn harigen voorgevel. Over mijzelf zwijg ik.
Je hebt mijn pakje uit Rotterdam zeker ontvangen? Houd me vooral op de hoogte van je bestrijding van Coster. Schiet het op?
Ik heb Point Counter Point uitgelezen, benevens Adolphe. Voor Huxley koester ik après tout toch een enorme bewondering; hij ging me in het tweede deel steeds meer boeien. Er mag van alles op hem aan te merken zijn: een uitstekend psycholoog is hij zeker en zijn ‘systeem’ is op den duur toch ook niet vervelend. Het is te uitgebreid, maar er zit toch qualiteit genoeg in. Overigens lijkt het me duidelijk, dat Huxley zich met Philip Quarles vereenzelvigt, die, hoe objectief hij ook ‘tegenpunt’ wordt, toch de sympathieke figuur blijft. (In zijn novellen kan ik die voorkeur niet ontdekken). Misschien trekt mij het engelsche fond van het boek ook aan, omdat het mij verwant is als bodem van zulke kunstenaars en intellectueelen. In ieder geval, merkwaardig genoeg kon ik daarna Adolphe nauwelijks genieten. Ik moet erkennen, dat het in zijn soort een meesterwerkje is, vrij van iedere duisterheid en opstopping; voor twee,
drie jaar zou het me ook veel gedaan hebben. Nu blijf ik er volkomen koud bij en, afgezien van de eerste bladzijden, ongeïnteresseerd. Hebben wij deze affaire misschien zoo duidelijk voor oogen, dat de zakelijke behandeling van Constant ons niet meer raakt? Ik weet het niet; maar allerlei schakeeringen, die ik bij Huxley proef, en toejuich, gaan bij Constant schuil achter zijn al te geserreerde psychologie. Ik zou zelf zoo'n boekje nooit kunnen schrijven; maar ik heb voor mezelf ook het gevoel, dat ik het niet verlang te schrijven, dat het me eigenlijk geen belang inboezemt. Zooals ik zeg, alleen de eerste bladzijden (de expositie van Adolphe's mentaliteit) hebben me getroffen; de rest blijft me bij als een meesterlijk schema, waarin juist alles, wat ik nu problematisch zou willen zien, ontbreekt. Toch zou ik Adolphe onvoorwaardelijk tot le bon genre willen rekenen, omdat het absoluut helder en muzikaal tegelijk is, zonder concessies naar één van beide kanten. Alleen: het verraste mij niet meer; ik wist eigenlijk al, dat het zoo zou zijn, zou moeten zijn. Ik geloof, dat Constant oprecht is, als hij in het voorwoord zegt, dat het boek hem ‘fort indifférent’ is geworden. Geen valsche bescheidenheid ongetwijfeld; als dit geval afgeschud is, blijkt het eigenlijk al een erg gewoon gevalletje, ook voor den schrijver zelf, volkomen eerlijk verantwoord, maar niet belangrijker geworden, dan het op zichzelf was, toen het geleefd werd. Voor hypocrieten op liefdesgebied is Adolphe natuurlijk een model, dat zij zich kunnen aantrekken; voor anderen, die geen speciale hypocrisie bezitten op dit punt, heeft het zijn verrassing grootendeels verloren, lijkt me. Ik voelde de tijd, de afstand van de jaren, toen ik Adolphe las; een bedenkelijk teeken, niet voor Constant, maar voor de verhouding Constant - ter Braak.
Morgen spreekt Binnendijk voor de Avro over Hampton Court! Eine Uraufführung, nog voor het boek uit is, die me eigenlijk onaangenaam aandoet. - Vanmiddag ga ik naar Voorburg, blijf daar tot Donderdag. Daarna tot einde van de maand weer in Eibergen.
De dagen van Gistoux zullen voor het komend seizoen een be-
moedigende droom zijn. Waarin het gelaat van den herrezen Nietzsche een bijzondere plaats inneemt! Hartelijk gegroet je
Menno