95. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 12 Oct. '31

aant.

Beste Eddy Hierbij de verzen van een Zantvoortsch poeëet, die reeds het spreekgestoelte, door ons opgericht, wil bestijgen. Ik heb alles plichtmatig doorgelezen en hier en daar (b.v. in De Verstandige) een ‘niet onzuiver geluid meenen te moeten beluisteren.’ Maar dat gelul over dien slaaf stond mij erg tegen! Nu zend ik het vrachtje ijlings aan jou, ter deskundige voorlichting. Benevens de commentaar van ‘botervloot en vetpan’. Jij bezorgt het dan verder wel; neem het mee naar de redactievergadering. Die is toch a.s. Woensdag?

Bep belde me juist op en wilde me Donderdag aan een Indische lunch noodigen. Helaas, ik kan niet door de school! Het spijt me erg.

Ik ben begonnen in L'ombre du Caudillo. Uitstekend! Vooral (ik ben nog niet erg ver), die Aguirre, die de ‘waarheid’ spreken wil en zoo in de draaierij-mechaniek zit, dat hij die ‘waarheid’

[p. 142]

nergens kan kwijtraken! Maar ik schort mijn definitief oordeel op, tot ik er mee klaar ben.

Er ligt hier een Hampton Court op je te wachten. Ik zie je toch Woensdag? Hart. gr. je

Menno

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie