160. E. du Perron aan M. ter Braak
[27 Mei 1932]
Beste Menno, Dank voor je brief; en voor Nietzsche! Maar je moet hem nog een tijdje aanhouden en hem ons werkelijk deel voor deel zenden, want we zijn beiden doodsbang voor zoo'n heele Nietzsche tegelijk! - Als contraprestatie, of neen, als hygiënische maatregel, zend ik je gelijk hiermee Weininger, die we serieus zijn begonnen te lezen, maar die een reusachtige teleurstelling werd. Als dìe knaap geniaal was, dan weet ik heelemaal niet meer wat ik over genieën te denken heb. Ik wou dat jij eens in een goed artikel met hem afrekende! - je moet dan ook zijn andere boek lezen, dat je achterin in dit werk aangekondigd ziet. - Verder las ik me een indigestie aan Lawrence, die zijn lonely dog-motief van Mellors blijkbaar heeft willen overtreffen door een lonely hengst, genaamd St. Mawr, die de loneliness van een ietwat hysterische juffrouw op zijn verantwoording krijgt. Jany vond dit boek zeer goed, herinner ik mij; ik vind het gewoonweg krankjorem. Hoe een idée fixe iemand idioot kan maken, wordt er prachtig door gede-
monstreerd. De voornaamste infirmiteit van de tegenw. mannen schijnt te zijn dat zij niet goed paardrijden; vandaar een overdonderende superioriteit van 2 grooms, die in het boek voorkomen. Het toegevoegde verhaal, The Princess, is ook de moeite waard! - Verder vind je in het pakket een nummer over lesbische dames, met aardige teekeningen van Vertès (van wien je die litho bezit met de versjes van Pia eronder).
Je moet me heusch eens schrijven wat je over Weininger denkt. De 1e hoofdstukken, met al die zoölogische en plantkundige klasseeringen van arrheno- en thelyplasma hebben we met open monden van verbouwereerdheid geslikt, maar gekomen aan het zoo veelbelovende hoofdstuk over de geëmancipeerde vrouw, hebben we hem op zùlke reusachtige stommiteiten en vergissingen betrapt, dat ik niet zeker ben of Freddy Batten niet morgen in staat zou zijn om een gelijkwaardig stukje daarover samen te flansen, en nou, die is ook 21 jaar! Ik geloof dat er een element van ‘brutale Jood’ in dezen W. zit, dat voor Coster en dgl. direct ‘geniaal’ smaakte, en dat hij verder ontzettend veel dankt aan zijn zelfmoord - net als in Frankrijk een zekere Léon Deubel, die een bundel schreef vol schoolmeestersverzen, getiteld Régner..., en die toen ook opeens van onleesbaar, veelgelezen werd.
Heb je Lady Ch.'s Lover nu gelezen en behoorlijk mijn potloodkrabbels met gomelastiek eruit gewerkt? Geef het dan aan Bouws terug en zeg dat wij drieën het zoo stuk gelezen hebben, maar dat hij het op mijn kosten mag laten inbinden.
Dat verhaal van die verleidingsscène in den tuin van de Grotto Helvetia is te lang om goed te vertellen. Het was een paartje in een hoek van den tuin, waarop wij neerkeken, niet alleen vanuit onze jonggehuwdheid, maar omdat we lijflijk op een terras erboven zweefden. Zij wou niet gekust worden, en de jongeman zei: ‘Verzeihen Sie mir,’ en kuste toen eerbiedig en veelmaals haar hand. Waarop zij liever werd en sprak van haar familie [E.d.R.: ‘Meine Mutter ist so konservativ!’] en van een missie die zij had moeten volbrengen en die haar ‘gelungen’ was. Zij kwam uit Berlijn, hij wschl. uit Cassarate. Toen hij tegenbe-
kentenissen begon te doen [E.d.R.: na het klassieke intermezzo van hem tot haar: Warum sind sie abends immer ein wenig Traurig... Sie scheinen ein bischen traurig zu sein...]: - als dat hij altijd geheel in zijde gekleed was (wat zijn onderkleeren betreft) en dat hij de stof voor zijn bovenkleeren uit Engeland had laten komen, kon zij zich niet weerhouden hem aan die bovenkleeren te bevoelen. (Je moet dit middel van seductie toch ook eens toepassen.) Twee minuten later liet zij zich wèl kussen, onder den rand van haar hoed, voor zoover wij konden zien. Zij maakten plannen om in Italië kant te koopen, en ik geloof zelfs te ‘smokkelen’, toen moest zij nog even naar de ritirata en kregen we den jongeman een oogenblik alleen te aanschouwen, een lied neuriënde in nabetrachting; eindelijk kwam zij terug en gingen zij samen heen. - Een kwartiertje later, toen wij ook naar huis gingen, ontmoetten wij hen op een bank aan den weg, zoomaar in het donker. Zij zaten; maar zij had haar hoed afgezet...
Ik beantwoord nu je brief. Hoe prettig, dat Zijlstra zoo goed over me spreekt - ik had haast geschreven: denkt, maar ik kàn nietmeer zoo stoutmoedig veronderstellen dat hij over zooiets als ‘geest’, scherp of niet, denken zou. (De veronderstelling, dat hij over andere dingen ‘denkt’ is al brutaal genoeg!) - Ik denk dat ik het hartgrondig met je eens zal zijn over de poëziebijdragen van Grauls en Van Geuns; jammer dat ik de rommel nog moet inkijken. Ja, zend me vooral de voorrede van het Démasqué; mogelijk schrijf ik daar nog wat bij.
We zitten hier nog 3 weken: zooeven ‘voldeden’ wij de hotelrekening van de 1e week. Het is, de omstandigheden in aanmerking genomen, werkelijk het liefste èn goedkoopste hotel dat we hier konden vinden. Kan je niet even overkomen? We missen je erg, op onze wandelingen. Ik denk dat je het hier heerlijk zou vinden, en vol onverwachte geneugten.
Bep antwoordt hieronder nog op je hartelijke groeten; een volgende keer moet je haar maar schrijven en lees ik als - laat ons niet zeggen ‘fâcheuse’ - troisième mee. Veel liefs voor Truida, en een ferme hand voor jou van je
E.
P.S. - O ja, hierbij 3 toekomstbeelden van ons. Als je wat overmoedig wordt van je ‘jonge geluk’, moet je jezelf wat in het licht zetten van zoo'n photomaton. Probatum est! Deze 3 specimina moet je doorzenden aan Bep's vader, van wien je 3 andere in ruil zult ontvangen. Die 3 andere moet je hierheen terugzenden, want per Baccho! het is een blijk van vertrouwen, dat we je daar geven, caro amico Menno, houd je daarvan overtuigd!