183. E. du Perron aan M. ter Braak
(Gistoux, Woensdagavond)
[22 Juni 1932]

aant.

Beste Menno, Hierbij mijn oude ‘revolutionaire’ stuk terug, maar nu bijgewerkt en van een slotstuk voorzien. Zooals het nu is, lijkt het mij weer best te publiceeren; wat zou je ervan denken om het in twee stukken te doen en dan gelijk met Coster? Na het 3e Coster-stuk worden die hoofdstukken veel kleiner en kunnen misschien gelijktijdig deze stukken verschijnen. Titel: De Dilettant en de Revolutie; wat hier 3 is wordt dan I en 4: II. Of zijn die dingen dan nòg te lang? In dat geval kan je me alles weer terug sturen tot bv. Januari. Met Januari kan dan misschien alles erin? Het zou mij anders wel spijten zoo lang te moeten wachten, en dit stuk sluit, ook wat ‘strekking’

[p. 243]

betreft, zoo goed aan bij onze tegenwoordige ‘activiteit.’ Schrijf me hoe je het geheel vindt. Dit is nu een geval waarin je kritiek van oneindig meer belang voor mij wordt dan bij het goed- of afkeuren van een sonnet; niet omdat ik vind dat jij geen ‘verstand’ hebt van verzen (als dat zoo was, zou het een reden te meer zijn om juist jou hevig te consulteeren), maar omdat ik zoo'n sonnet zelf veel meer als een ‘behoefte’-alleen beschouw, dat daarom alleen dus zonder te veel contrôle moet doorgaan. - Je had in je stukje over de Mij. wel eens mogen wijzen op het proza van de commissie. Las je dat? In welke termen worden die heeren bedankt, verwellekoomd en op den schouder geklopt! En als het nog behoorlijk Nederlandsch was!...

Van Duinkerken heeft een nieuw stukje geschreven, nu tegen Marsman, om hem te vertellen, dat ik toch geen beduidend schrijver ben en alleen maar ‘secundaire’ kwaliteiten en ‘hulpvermogens’ voor heb op Coolen. De echte romanciersdomheid is bij Coolen veel krachtiger aanwezig. Las je het stuk van Marsman? Ik had het graag in Forum gezien, al noemt hij natuurlijk weer Dekker bij de goeden (en jou ganschelijk niet).

Schrijf spoedig weer. Ik antwoord je later nog wel eens over je Schopenhaueriaansch-menschelijk schrijven aan Maurice, bv. als jij Bep beantwoord zal hebben. Onze gedachtenwisseling hier putte mij n.l. zeer uit, en mijn conclusie was heusch (zooals ik aan Ant schreef) dat jullie, jij en Maurice, dan maar moesten ontsnappen aan jullie eigen gevaren: hij geen ‘philister,’ jij geen ‘querulant’.

Met hartelijke groeten, ook aan Truida (en hè! wat zeg je wel van de nieuwe Jan-van-Nijvel-rijmpjes?) -

Steeds je

Eddy

P.S. - Ik ben met de ‘zaken’ hier een beetje klaar. Maar we moeten toch om verschillende redenen nog wat blijven, zeker tot begin Juli. Daarna...? Men zegt: Parijs, maar ik geloof dat het weer te mooi is om het te gelooven.

Ik lees hevig in Kleist, leer stevig Duitsch, en vind het wondermooi. Zonder eenige spot, werkelijk uitstekend. Kort, com-

[p. 244]

pleet en suggestief, zonder ‘beschrijving’ en toch ‘beeldend’ van begin tot eind. Lees het ook maar eens. Erzählungen, uitgave ‘Bibliotheca Mundi’, Insel-Verlag.

Wil jij niet over de Brieven van P. van Ostaijen schrijven. Of zal ik het Marsman vragen; die zou er dan een ongepubliceerde brief van P.v.O. uit dezelfde periode aan hèm bij kunnen doen. Of vind je zooiets niet ‘interessant’, gegeven ook onze geringe plaatsruimte?

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie