215. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 20 Sept. 1932
B.E. Nog steeds zit ik zonder pen, alleronaangenaamst! En bovendien heb ik in mijn verwarde vacantiepapieren vergeefs naar je nieuwe adres gezocht, zoodat ik dit papier nog maar over Gistoux stuur. Schrijf me omgaand, waar je precies woont! - Ik krijg Zaterdag 29 Oct. vacantie en moet Maandag 7 weer op school zijn; als het uitkomt, neem ik dan liefst direct Zaterdag den Pullmann en blijf, als het mag, tot Donderdag of Vrijdag. Maar dat bespreken we nog wel nader.
De komst van Wim bracht een verrassing (voor ik het vergeet: hij wil je steeds over B.G.a.E. schrijven, maar is er nog niet toe gekomen en heeft daarover wroeging, mitsgaders een verstuikte pols, die hem ook in het promoveeren belemmert). Z.Ed. prefereert n.l. Hampton Court boven Dumay; hij vindt dat belangrijker en Dumay een excursie naar den psychologischen roman
zonder meer. Volgens hem ontbreekt het ‘Weltanschauliche’, dat H.C. interessant maakte, aan dit boek; hij vindt het woord van Nietzsche vooraf beter toepasselijk op H.C. dan op Dumay. Verder vindt hij hoofdstuk 3, en met name de figuur Max Donner, mislukt; hem interesseeren alleen Dumay en Marie en de rest acht hij betere Ina Boudier-Bakker. Wij hebben er een uitvoerig gesprek over gehad, zijn het niet eens kunnen worden, omdat ik het belang van zijn argumentatie wel voel, maar niet toegeef, dat het ‘Weltanschauliche’ ontbreekt; het is m.i. alleen minder theoretisch aanwezig dan in H.C. Over Donner konden wij het heelemaal niet eens worden; Wim beweert, dat ik die figuur tekort gedaan heb, dat het dwalen door de mist ongeloofwaardig is etc. etc., wat ik met geen mogelijkheid kan inzien, gegeven de bronnenstudie voor het geval Donner, uit Engelman, Binnendijk, Otten. Dit oordeel is overigens een bewijs temeer, dat er een uiterste grens van realisme in Dumay is bereikt, die althans bij een intelligent mensch tè realistische indrukken achterlaat. Het is trouwens een feit, dat ik nog nooit zoozeer op een bepaald reëel geval ben ingesteld geweest als ditmaal en dat ik het misschien ook nooit meer zoo zal zijn. Daarom kan ik de critiek van Wim voor een deel begrijpen; hij mist van Haaften, en de gesprekken tusschen Andreas en hem; maar tegelijk kan ik ook niet anders zeggen, dan dat ik met dit boek mijn tol moest betalen aan een periode in mijn leven, waarin de realiteit plotseling bijzonder onverbiddelijk en zelfs als casus voor mij interessant was. Karin was voor mij hoofdpersoon, haast nog meer dan Dumay en zeker meer dan Marie; de roman heeft gediend, om Karin van mij af te schrijven. Een sterk theoretisch aangelegd mensch als Wim schijnt dat accent er niet in na te voelen. - Ik zal je spoedig het manuscript sturen. Misschien volgt uit het bovenstaande, dat ik je correcties voor een deel zal ‘ontdekken’; als correcties op mijn te beperkte manier van instellen; misschien ook zal ik het boek maar als episode moeten laten zooals het is.
Voor hoofdstuk I van het nieuwe boek heb ik al veel aanteekeningen; ik heb zoo'n idee, dat ik het in één élan zal schrijven.
Wat de plaatsing van Coster betreft: het argument van de propaganda lijkt mij niet zwaar te wegen. Een positief voordeel van het beëindigen van de plaatsing in November zou ik vinden, dat we dan in Dec. allicht je stuk over de revolutie zouden kunnen plaatsen. Of is dat te lang geworden voor één nummer? ik herinner me het niet precies meer. Maar weglaten van een stuk Coster zou ik, ook als de publicatie in boekvorm doorgaat, jammer vinden. Er zal wel een mouw aan gepast kunnen worden; in ieder geval is het een zuiver practische quaestie.
De carisssimus krijgt toch al een japansch ex. van het Démasqué; je kunt dus het jouwe gerust accepteeren!
Heb je het vers van Rudie aan Maurice doorgezonden?
hart. groeten, ook aan Bep
je
Menno