254. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 11 Nov. '32

aant.

Beste Eddy Je brieven over Huxley brengen me in zoo verre in verlegenheid, dat ik den man van Point Counter Point en ook Those Barren Leaves toch maar niet gratis kan laten schieten als intelligent. Ik laat nu zijn novellen en essays even daar; je kunt gelijk hebben, omdat novellen perslot van rekening voor een groot deel op trucs en essays op mimicry kunnen berusten. Maar het wil er bij mij toch nog niet in, dat P.C.P. een ‘klootenboek’ is, om je eigen woorden te gebruiken. Speciaal de figuur van Quarles heeft voor mij iets zoo oorspronkelijks, dat ik op grond daarvan alleen al de originaliteit van Huxley zou volhouden. Dat hij een nare Oxford-kant heeft, neem ik a priori aan, nam ik zelfs al aan; ik zal nu zeker Texts and Pretexts lezen, juist om te zien of die vervelende kant in zijn essays den door-

[p. 345]

slag geeft. Het element: zich amuseeren met zijn intelligentie (à la Berl) heeft Huxley ook, maar ik blijf er bij, dat P.C.P. een boek is met een zekere drooge bezieling geschreven en geen tweede-rangs-boek. Voor mijn part wordt de latere Huxley een ‘kloot’ van een enorme rondheid en gewicht, misschien is hij het al volkomen. Ik zou haast op een persoonlijk eerewoord durven verklaren, dat Quarles niet door een 2erangsman is gecreëerd, al heeft deze ook duidelijk de eigenschappen van een Oxford-auteur in zich. Het kan dus zijn, dat Huxley na P.C.P. ‘op’ is en dan den gewonen weg van alle litteratoren kiest. Na de lezing van Texts and Pretexts (titel overigens al slecht gekozen) kom ik op de zaak terug. - Wie houden wij nu nog als zeker over? Heeft Larbaud in zijn later werk (na Barnabooth) ook niet iets van die ‘klooterigheid’ meegekregen? Maak eens een lijstje van de nog voor 100% acceptabelen: Nietzsche, Malraux... Lawrence wil ik er niet bij hebben! In de definitie van ‘intelligentie’ (waaraan ik juist voor de Zieke bezig ben) komt nu ook een element van onzekerheid, voor mijn eigen gevoel. Overigens heb ik je aanval op Huxley zeer gewaardeerd, om de volstrekte eisch, die er uit klinkt. Maar mag de Huxley van P.C.P. daarbij sneuvelen? Neem aan b.v., dat hij dood is! Dan is hij er toch geweest!

Dat je het Démasqué bij herlezing boven Music at Night stelt, vind ik bijzonder prettig. Ik sluit een grappigen brief [na lezing graag retour!] in van een 70-jarige over dit boekje; het is mijn oud-directeur dr. A. Verschuur, die mij het frikkenbestaan heeft binnengeleid. Is het niet benijdenswaardig, om zoo oud en nog zoo frisch te zijn? Theun de Vries is zeker tien maal senieler.

Inderdaad was de scène in hoofdst. II van Dumay aanvankelijk heel anders bedoeld; en je conjectuur over de mislukking aldaar is dus geheel juist. Ik schreef je al, dat ik de weglating ook toejuich, als alleen op een of andere manier de paar regels over de romantiek er later nog ingelascht kunnen worden.

Van Greshoff hoop ik nu binnenkort definitief bericht over zijn Maecenas te krijgen; heb ik dat, dan kan ik zien, of Bouws en

[p. 346]

het ter Braak-concern het alleen afkunnen. Over de relatie met v. Kampen zwijg ik natuurlijk; en het stukje over Boender zal vervallen, al spijt het me. Maar de geste van Stols met de Standpunten en Getuigenissen verdient dit wel, vind ik ook.

Zend spoedig je stuk over Huxley! Hart. gr. voor jullie beiden van je

Menno

Ik zond je als drukwerk mijn stukje over de spiegel der v. prot.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie