288. M. ter Braak aan E. du Perron
Eibergen, 27 Dec. '32

aant.

Beste Eddy Hartelijk dank voor je vele zendingen, niet het minst voor het gedicht van Orléans, dat me werkelijk getroffen heeft (misschien het meest door de orthographie?). Die Boucher schijnt het royaal aan te leggen! En vandaag kreeg ik eindelijk je Smalle Mensch. Ik heb het geboeid uitgelezen. En toch: ik heb meer direct contact met je stuk over Huxley! Ik kan me met de beste wil van de wereld die collectieve idealen zelfs niet als vijanden voorstellen! Of beter: ik ben zoozeer overtuigd van de oer-vijandschap tusschen dit soort ideeën en de mijne, dat ik me er niet zoo benard door zou voelen als jij. Ik geloof nog niet zoo hard in het collectivisme voor West-Europa, anders dan in den kuddevorm, waarin we het nu hebben; een vorm, die ons nog juist vrijheid genoeg laat om te polemiseeren. De indruk, dat het collectivisme in zijn stompsten vorm een ty-

[p. 404]

pisch nationaal-russisch verschijnsel is, kan ik niet kwijt. En dat: ‘wij tellen niet mee’ is iets, dat ook geldt in deze maatschappij! Wij, d.w.z. wij als denkers, dichters etc. tellen nooit mee, wij tellen alleen, als schoolmeesters en letterkundigen. Zoo zal het in de Sovjet-Unie ook wel zijn. - Bij fragmenten pakt je stuk me ineens hevig, dan komen er weer stukken, die ik alleen met intellectueele belangstelling lees. Tegen het einde wordt het bijzonder goed en direct-persoonlijk. Maar ik voor mij heb het idee, dat je de ‘gevaren’ (of zelfs maar de mogelijkheid van bestaan) van een werkelijk consequent-collectivistische maatschappij in W. Europa overschat. Of wij leven er al in (als leeraren - kuddedieren etc.) òf wij krijgen het hoogstens relatief iets beroerder. Eigenlijk voel ik wel een beetje op de simplistische manier van v. Schendel, d.w.z. ik aanvaard ‘collectieve problemen’ in geen enkel opzicht; ze zijn voor mij een contradictio in terminis. Werden wij gedwongen, er collectieve problemen op na te houden, dan zou ik geen problemen (althans geen theoretische. De maag heeft andere problemen.) hebben. En het tweegesprek met dien ‘hij’, dien je laat optreden, is dan ook voor mij geen dialoog van gelijkwaardigen, zooals die tusschen Diderot en neef Rameau. (ik las die gisteren nog eens over).

Ben ik misschien al zoo gewend aan een idioot gareel, dat zelfs het Sovjet-gareel mij niet zoo benauwt als jou? Afgezien dan van de gewetensvrijheid; maar dat is een quaestie van volkerentemperament. Ik geloof eenvoudig niet aan russische methoden in Nederland of Frankrijk - tenzij als intermezzo. Vergeet niet, dat de Russen van alles overslaan, dat ze zich dus ook allerlei luxe niet eens kunnen permitteeren, omdat ze de charmes ervan niet kennen. Een vrije meening zal voor de gemiddelde Rus wel niet eens zoo bijzonder begeerenswaardig zijn. - Het gedoe van Gide vind ik nogal seniel. Zou het inderdaad mode worden, op den ouden dag naar Moskou i.p.v. naar Rome te gaan?

Den naam van Stalin kan ik hier in Eibergen niet vinden. (Maar hier vind ik iets; hij heet: Josef Dsjoegalsjwili). Een ‘brigade de choc’ heet hier een stootbrigade, als ik me niet vergis. -

Maar als geheel vind ik het stuk weer een uitstekend specimen

[p. 405]

van je manier van denken - voelen. Trouwens, misschien ben ik momenteel te veel gepreoccupeerd door mijn eigen werk, om het volkomen naar waarde te schatten. Ik zit zelf met het thema ‘doorsneemensch’ weer op een ander punt in de knoop; het komt au fond op hetzelfde neer, maar mijn aanrakingspunt met den ‘collectivist’ zit ergens anders. Natuurlijk ben ik er voor, dat de stukken over de revolutie in Feb.-Maart geplaatst worden. Ze hooren bij elkaar en zijn, hoe mijn persoonlijke instelling ertegenover ook mag zijn, onbetwistbaar eersterangs. Wie weet, ben ik in Febr. al zoo door collectieven aangeknauwd, dat ik ook naar Perzië wil! Overigens, dat lijkt me bedenkelijk dicht bij de Sovjets! Liever Tahiti.

Ik heb misschien a.s. week al tijd, om de Liaisons-dialoog te bewerken. Conform jouw idee dus: M.t.B. tegen E.d.P., dat lijkt me ook voor Forum wel aardig en geschikt, om de legende van de Siameesche tweelingen nog eens wat op te warmen. Die legende is voorloopig voor mij één van de weinige dingen, die mij nog aan de ‘Ned. letteren’ bindt. Als ik zoo'n stuk van Giraudoux lees, dat ook voor mij niets bepaald nieuws bevatte, dan vraag ik me toch af, welke nederl. essayist zoo'n stuk kan schrijven! Donker, Theun soms? De intelligentie is hier toch wel griezelig zeldzaam, en misschien in Frankrijk griezelig frequent...

Ant was gisteren en vandaag hier. Wij willen in ieder geval in den zomer trouwen; ik ben zeer goedsmoeds op dit gebied. Misschien kunnen we dan gezamenlijk ergens in Frankrijk een paar weken zonnebaden? Of ergens wegduiken tenminste, voor de collectieven.

Ik schrijf steeds maar door. Freud verkeert bijna in Nietzsche. A.s. Maandag ben ik weer in Rotterdam! Maar ik hoop hier nog iets van je te hooren!

Veel hartelijke groeten voor jullie beiden! je Menno

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie