296. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, 15 Januari [1933]

aant.

Beste Menno, Bij Jan las ik Programma, een bundel poëzie van Muus Jacobse = (wat ik trouwens reeds dacht, door dat nr. van Opw. Wegen, waar ook verzen van die ‘Muus’ stonden) K. Heeroma. De man is student, bijna afgestudeerd, en leerling van Verwey. Hoogstwschl. is hij ook dezelfde die stukjes in het studentenblad schreef over mij en het kasteel en zoo. - Je zou me nu een heel groot genoegen doen als je mij ditmaal niet tegenwerkte in het plaatsen van de twee bijgaande panopticums. Jan Greshoff las ze en vond ze heel goed; ik heb werkelijk een razende behoefte om al dit vulgus nog een paar meppen terug te verkoopen, en de Muus heeft het toch zeker niet gestolen. Ik

[p. 412]

heb geen ‘trots’, enz., dat weet ik nu wel. Maar gun me dit plezier.

Het eerste panopticum moet dan nog in Februari; het tweede (met het gedicht erin) in Maart. Als er in Febr. geen plaats meer is, laat Bouws Parijs bij Nacht (dat niet actueel is) uitstellen tot Maart. Ik reken er op dat je je ditmaal mijn gang laat gaan, ook als je vindt dat ik belachelijk ben, mij encanailleer, enz. Als ik dit achter mij heb, kan de vent verder doodvallen, maar om niets terug te doen, gaat mij gewoon niet af.

Ik heb nog allerlei beslommeringen en weet letterlijk niet hoe ik er nog uitkom. Dit schrijf ik op een gedwongen Zondag - ik had vandaag door willen gaan naar Bellevue, maar kon niet, omdat mijn aanvrage om ‘benefice van inventaris’ eerst Maandag geteekend kan worden (op het Paleis van Justitie). Ik ben ziek van beroerdigheid en suf en gejaagd tegelijkertijd; ik geloof niet dat ik ooit zoo'n harde tijd heb doorgemaakt. Het is net of ik tot het ‘menschelijke’ niet meer toe kom, of het ‘zakelijke’ voortaan alles opslokken zal. Ik lees vandaag bv. Le Pari, om coûte que coûte Dinsdag een stukje erover aan Vic te kunnen verzenden, waar ik dan 6 pop mee verdien.

Kijk eens om je heen of je een behoorlijke baan voor me ontdekken kunt. Op het oogenblik zie ik alles even donker in. Ik zei je nog niet, meen ik, wat ze mij in Amsterdam zeiden. [Op de Nederl. Handel Mij.] Mijn moeder sprak altijd van ongeveer 2 ton in aandeelen. In werkelijkheid heeft zij hoopen verkocht en ‘opgenomen’, en is de rest gezakt tot ± 60.000 fl. Haar schuld is ± fl. 40.000. Dat maakt fl. 20.000, waar ik niet aan komen kan, en die ook kunnen vervliegen [waarvan bovendien ± de helft naar mijn neefjes gaat]; + al het gedonder hier. De rekeningen stroomen nog binnen en de noodige berichten uit Indië kunnen nog wel een jaar wegblijven. - Morgen om 9 uur moet ik weer bij den notaris zijn; valt alles mee, dan kan ik om 1 uur in den trein, waarin Bep dan zit. Anders laat ik haar alleen doorgaan: met het oog op Het Vaderland moèt een van ons in Parijs zijn; ook de huur daar moet worden betaald. En de man

[p. 413]

die Gistoux voor mij zou verkoopen, geeft taal noch teeken. (Hij heeft nog maar 5 dagen tijd.)

Ik schrijf je weer uit Bellevue en zal Dumay niet vergeten. Herinner me eraan, als er nog iets anders is. Een hartelijke hand van je E.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie