Henrik Scholte
aan
Menno ter Braak
17 september 1931
17 Sept. 31
Beste Menno,
Ik kan niet ontkennen, dat de kwestie-Otten voor mijn gevoel een vervelende draai begint te nemen en dat ik er een goed en zuiver plan van drie redacteuren die een tijdschrift willen oprichten (en op een gegeven oogenblik slechts een redactie-secretaris noodig hadden), door bedorven zie worden, tenzij wij - zonder ons om ‘ijdelheidjes’ of ‘gevoeligheidjes’ te bekommeren - van het begin af aan duidelijk en scherp kunnen vaststellen, op welke basis wij zullen samenwerken.
Dat nu gebeurt voortdurend minder. Ik heb aanvankelijk in opdracht van jou, Jordaan en niet te vergeten ook Nijgh & van Ditmar, waar dit alles ook reeds mee overeengekomen was, Otten mededeeling gedaan (in een gesprek waar Bouws bij was) van de heruitgave van ‘Filmliga’ bij Nijgh, onder een redactie van drie personen, jij, Jordaan en ik, terwijl ik hem, Otten, vroeg als redactie-secretaris, hetgeen hij volkomen aanvaardde. Als dat werk gedaan moet worden, hebben wij toch wel het recht, iemand (tegen een zeer behoorlijke vergoeding bovendien) voor dat werk en voor niets anders te vragen. Otten is eerst later gaan sputteren. Ik heb het hem toen nogmaals precies zoo geschreven en in een brief aan jou verzocht, als hij bij jou kwam, dat nogmaals te willen accentueeren.
In plaats daarvan wordt ons Zaterdag j.l., twee minuten voor de vergadering, Otten als redacteur opgedrongen, onder de bijvoeging ‘alleen maar een formaliteit’. Toen wij daarvoor zwichtten, omdat wij formeel heusch geen scheiding in de kwaliteiten willen gaan maken en ook volkomen bereid zijn, mogelijke finantieele voordeelen, bij Nijgh te bedingen, gelijk op te deelen, blijkt dat niet genoeg te zijn, want nu die formaliteit in het helaas door dezen gang van zaken noodig geworden ‘geheim contract’ op schrift wordt gesteld, blijkt zij geen formaliteit meer te zijn en wordt het oorspronkelijke plan voortdurend meer aangetast. Als wij, zelfs met vaagheden, nog maar één stap verder gingen, zou dat dunkt ons de toekomstige verhouding, doordat zij van het begin af aan niet meer scherp gesteld was, maar bemoeilijken en uitloopen op een serie hopelooze conflicten, terwijl wij, op de basis van het contract, misschien één conflict bij de eerste bespreking zouden hebben, doch, als Otten deze basis aanvaardde, daarna in volkomen vriendschap en een safe werkverdeeling in zee zouden kunnen gaan.
Derhalve zijn Jordaan en ik niet van plan, de formuleering in alinea 2 te veranderen, ook al zou dan opnieuw een ‘formaliteit’ kunnen zijn. Maar wij willen, met deze formuleering, elk misverstand, dat uit een andere formuleering opnieuw zou kunnen ontstaan, uitsluiten, terwijl wij bovendien, indien Otten stem had in de politiek en de aesthetische richtlijnen van het blad, niet voor het misschien voortdurend onaangename feit geplaatst willen worden, dat wij onze beslissingen over in het blad te volgen gedragslijn voortdurend zouden moeten nemen met een stemverhouding van, op z'n gunstigst, 3 - 1. Die stem heeft Otten, blijkens alinea 3, toch immers altijd nog wanneer het artikel eenmaal geschreven is en hem de ‘Wortlaut’ aanstoot schijnt te geven. Die concessie van onze kant maakt het redacteursschap van Otten al tot méér dan een formaliteit. Tenslotte lijken mij ook je motieven ‘wegens onafhankelijkheid tegenover de Ned. Filmliga’ niet erg gelukkig, daar 1. dit werkelijk vernederend voor Otten is, daar het veronderstelt (openlijk), dat hij in zijn dubbele functie voor zijn taak als criticus niet berekend zou zijn; 2. dit punt, als het ooit de Ned. Filmliga bekend werd, reden zou geven om te protesteeren, want dit zou een uitgesproken motie van wantrouwen zijn; 3. wij het lot van het blad niet willen verbinden aan dat van de Ned. Filmliga, waardoor - omdat wij de eigenlijke reden maskeeren - bij een eventueele opheffing van de Ned. Filmliga of bij een persoonlijke uittreden van Otten als secr. van het H.B. dit punt uit het contract zijn motiveering zou verliezen.
Wil derhalve de zaak nog eens overwegen. Ik heb in elk geval, op advies van Jordaan, het concept contract aan Otten gestuurd, jouw goedkeuring in het midden latend. Hij zal er derhalve wel bij jou mee aankomen. Anders wil je hem wellicht opbellen. Je kunt dan van te voren eens overwegen of het werkelijk niet beter is, dat wij met een zuiver geformuleerde werkverdeeling, volgens den oorspronkelijken en voor ons niet te veranderen opzet, beginnen en je zult hopelijk tot dezelfde conclusie komen als wij.
Maandag a.s. komt Zijlstra bij mij lunchen, ten einde te spreken over de wijze, waarop het blad van Clausen naar hem overgaat en waarop de eigendomsrechten tusschen de drie oprichters en Nijgh & van Ditmar verdeeld worden. Dit betreft geen finantieele overeenkomst (het winstpercentage is een zaak van de heele redactie; ik zal daar niet op mijn eigen houtje over beslissen). Doch bij dit gesprek van oprichters hebben wij Otten niet noodig. Ik zal jou van het verloop van dit gesprek terstond op de hoogte brengen, zoo noodig je tijdens de koffie opbellen. Daarna moeten wij dan volgende week in Rotterdam (waar voortaan alle redactioneele zaken beslist zullen worden) een redactioneele bijeenkomst moeten hebben, waar ook de onderlinge overeenkomst besproken zal worden, en die gevolgd zal worden door een technische bijeenkomst (wijze en datum van heruitgave) op het kantoor van Nijgh en van Ditmar.
De uitnoodiging voor ‘Forum’ accepteer ik gaarne. Ik spreek daar nog wel mondeling met je over. Het jaarverslag heb ik ontvangen. Bedankbriefjes heb ik geschreven aan Polenaar, aan Ivens als aftredend technisch adviseur en aan den afwezigen van Ravesteyn. Van Ivens hoorde ik, dat de Filmliga Amsterdam vermoedelijk niet zal doorgaan, daar Ivens natuurlijk niet meedoet en Franken, die aanvankelijk voor voortzetting was, niet wil een uitgebreide en van het bedrijf afhankelijke vereeniging voor voorvoorstellingen, maar integendeel een kleine studieclub voor het technisch bestudeeren van films, zooiets als de amateur-fotografen vereeniging, een geheel ander plan derhalve, een opzet, die noch met de oorspronkelijke noch met de nieuwe Filmliga iets uitstaande heeft en waarvoor ‘voorstellingen’ onnoodig zijn. Wat ons betreft, wij hebben als standpunt aangenomen, dat wij noch voor noch tegen de Filmliga een standpunt zullen innemen. Ons laatste woord inzake de organisatie Filmliga hebben wij op 12 September gesproken.
Met vr gr.
t.t.
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam