Menno ter Braak
aan
H. Marsman
Rotterdam, 12 februari 1933
R'dam, 12 Febr. '33
B.H.
Op de quaestie van de hiërarchie komt inderdaad alles neer. Maar voor mij ligt de hiërarchie blijkbaar heel anders geordend dan voor jou; het boek, waaraan ik schrijf, gaat over het probleem van de hiërarchie. Voor mij is er geen principieel rangverschil tusschen ‘Dumay’ en mijn essays; de laatste zijn precies even ‘onbenullig’ en alledaagsch als de sigaren rookerij van den heer Dumay (misschien lijken de essays ‘heroïscher’, maar ik zelf kan ze niet anders zien dan als exkreten à la Dumay!); zooals ik hoop aan te toonen in het boek voornoemd. Bij mijn ‘Umwertung aller Werte’ komt de Geest in rang beneden het sigaren rooken, in bepaalde gevallen; de mensch beneden het dier, het dier beneden de plant etc. Maar ik hoop, dat je hiervoor wilt wachten op dat boek.
Hiermee verdedig ik dus, nogmaals, niet het geheele aspect van den roman, maar wel de belangrijkheid van het probleem: dr. Dumay, de ‘doorsnee-mensch’, uit zijn vak gevallen, in het onbenullige ledig van zijn leven hangend, en nu bereid tot ieder avontuur, dat van hem een ‘gewoon mensch’ kan maken. Hoe dit te doen? dat wordt zijn groote vergissing.
In tegenstelling tot jou, heb ik niet zoo erg veel spijt van werk onder mijn peil (zooals ‘De Absolute Film’ e.d.). Wij leven toch niet om louter meesterwerken te maken? Is het kind eenmaal geboren, dan laat ik het maar los op de wereld, zonder veel spijt over kromme beentjes of zoo.
Ik ben je dankbaar voor je uitvoerige uiteenzetting!
hart. gr. voor jullie beiden
je Menno
Ik heb geen geschikte recensieex. kunnen vinden, Rien! Wat er ligt is allemaal rotzoode!
Origineel: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek