Menno ter Braak
aan
H. Marsman
14 juni 1935
Vrijdag.
B.H.
De beide vorige Zondagen heb ik over dingen geschreven, die ik niet speciaal in je aandacht wilde brengen, n.l. over een bezoek aan het Spinozahuisje en over den kunsthandelaar Duveen. A.s. Zondag schrijf ik over Vestdijk en Otten; de laatste is inderdaad heel erg, zóó uit de luiers der puberteit.
Huizinga had ik niet, anders had ik je alles wel gezonden. Maar het is sterk o.h. troef in die stukken. Van een objectiviteit en bezadigdheid, die kramp verwekken door geeuw.
De historie met de maatschappij is kostelijk van perfidie en rancune. Ik liet je al mijn stuk in Het Vad. zenden, maar vanavond komt er nog een schietschijfje en een massa ‘meeningen’ (o.a. jouw interview in de H.C.); ook dat gewordt je. Inmiddels ben je leelijk van die 1000 afgekomen. Een strop? Pannekoek had naar de vergadering willen gaan, maar mocht niet weg; als hij er geweest was, had je de 1000 gehad, g.v.d.!!
Het Tweede Gezicht moet zeer binnenkort verschijnen, maar is er nog steeds niet (Stols!). En de novelle? Ik heb het idee, maar moet tot de uitwerking komen. Misschien begin ik ineens en dan heb je het ding omgaand in huis.
Ik ben van plan de volgende week naar het antifascistische Congres in Parijs te gaan. Daarvoor of daarna moet ik je eens spreken over ‘Forum’. Er zijn n.l. vervelende dingen, die het bestaan van het tijdschrift zouden kunnen bedreigen. Dit voorloopig nog strikt vertrouwelijk. Hoe de vork in de steel zit, leg ik je liever mondeling uit; het hangt samen met het katholicisme van de Vlamen.
Ons beider hart. gr. voor jullie beiden
je Menno
Origineel: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek