D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak [Amsterdam]

[Zutphen], [18 juni 1928]

Beste Menno.

Dank voor je briefkaart. Ik was juist vandaag in Leiden, bij Jan en Nel en hij adviseerde mij hetzelfde. Hetwelk ik deed. Om te beginnen (vóór 20) naar Amsterdam. Maar hoe het precies moet, weet ik niet: bul opsturen? gezegeld papier? en hoe met de bul als je naar alle drie solliciteert? Enfin. Die rotzooi van geboortebewijs en ‘zedelijk wangedrag’ zend ik wel later. Ik kom Vrijdag terug om die HBS-directeur te bezoeken en Zaterdag Bolkestein.

Het is een geluk voor me, dat plotseling al deze dringende zakelijkheden beslag op mij leggen, want ik ben er sinds Zaterdagnamiddag beroerd aan toe. E. en ik hadden twee dagen, zoo subliem en onbeschrijfelijk, dat het verlangen en het verdriet na het afscheid te erg werd: een vergif, een ziekte. Ik ben hier naar boven gevlucht omdat ik huilen moest. Er is niet over te schrijven. Alles liep goed af; ten halve: helaas, want wij beiden vonden dit het moment om door te vasten. Maar waarheen? Het is een vloek om even in den hof van Eden te mogen leven en er dan uit verstooten te worden.

- De Bladen ontving ik nog niet.

Schrijf me even hoe zoo'n sollicitatie gaat. Ik bedoel: als je er drie tegelijk pleegt. Ik moet een baan hebben met September: in Zutfen zitten verdom ik gewoon. En ik wil aan dien toestand met Enny een eind maken d.w.z. den knoop doorhakken. Dit maakt me radeloos en vreet mijn zenuwen stuk.

Over je droom zal ik nadenken: die haren pij lijkt me oplosbaar. Erg sexueel zou ik alles niet durven verklaren.

Hartelijke poot van

je Dirk

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie