D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak (Rotterdam)

Amsterdam, 16 februari 1931

Amsterdam, 16 Februari 1931

Beste Menno,

Dank voor je briefje. Ten eerste een antwoord op je voorstel, om nogmaals een artikel te schrijven over deze zaak. Ik zou dat niet doen, vooral daar je het zelf eerst niet van plan was. Het zou een onvruchtbare en vervelende discussie worden, waaraan wij De Vrije Bladen niet mogen opofferen. Of er plaats voor zou zijn in Maart, valt al te betwijfelen, maar dat zou geschikt kunnen worden op gevaar af vele medewerkers in het harnas te jagen, die al tijden wachten op publicatie hunner bijdragen. Ik raad je aan: schrijf dien brief en laten we het samen schriftelijk of mondeling uitvechten.

Je neemt mij de zeer terloops en vragenderwijs gestelde opmerking kwalijk over de ‘oorspronkelijkheid’ van het Carnaval en over het verband tusschen je boek en de ‘boeken’ van C.v.B., niet alleen van Prometheus! Dat verband in ideeën bestaat. Den inhoud van beide werken ken ik. Én in Pr. én in Hed Fet. las ik hoofdstukken, die mij trouwens niet anders dan die bestaande kennis konden bevestigen. Ik deed dat verleden jaar, toen ik lezingen over moderne prozaschrijvers heb gehouden. Maar afgezien hiervan: ik sloot aan bij de idee, die aan jouw en aan haar werk ten grondslag ligt en ging opzettelijk niet verder; ook je beschouwing van ‘een paar regels rijmend onder elkaar’ als poëzie vindt men in Hed. Fet., waarin zij een gedicht van Kloos op den klank herschrijft om de onzinnigheid der poëzie aan te toonen. En dan: wat kan jou oorspronkelijkheid schelen? Toch zeker alleen in het opzicht waarin ik haar belangrijk vind? En in dat opzicht is het Carnaval oorspronkelijk. Echter, in je artikel ‘Prisma of Dogma?’ vraag je of Martin Leopold gestolen heeft, etc. Het interesseert je dus te weten of hij oorspronkelijk is in den verwerpelijken zin! En du Perron in het meergenoemde stuk doet niets dan dat. Hoe zit het nu? De geleende woorden zijn toch niet het gedicht? Deze woorden kunnen fungeeren voor het creëeren eener volstrekt eigen ervaring. Het versje van Achterberg bijv. in Balans, de ‘Kleine Ode aan het Water’, vind ik ondanks de woorden en de associaties met Gorter een oorspronkelijk gedichtje, omdat het de ontroerings- en ervaringsproblemen zuiver en persoonlijk heeft opgelost. Daarom is dit ding een gedicht. En een gedicht van Berlage een lor, al is deze man ook een groote persoonlijkheid. Sterker en ook juister: een ingenieur zal een voortreffelijke brug bouwen, goed vakman als hij is, maar hij krijgt in zijn vak de kans eenvoudig niet om zijn persoonlijkheid te laten zien, daar dit als zoodanig logische constructies en geen gevoels- of ervaringssymbolen vraagt. Alleen in de kunst komen de psychische ervaringen in beeld en iemand, die een groote persoonlijkheid is doch geen kunstenaar, dus zich van die beeldspraak niet kan bedienen, valt automatisch buiten je beschouwing als je hem tenminste niet uit den omgang als een belangrijk mensch hebt leeren kennen. Het zou er triest gaan uitzien, als geringe kunstwerken per se door kleine persoonlijkheden voortgebracht zouden moeten worden. Jij hebt er meermalen je verwondering over uitgesproken, dat iemand als ik zulke onbeduidende gedichten schreef, daarmee waarschijnlijk bedoelende, dat je meer van mij verwachtte, gezien mijn persoonlijkheid. Een goed voorbeeld, om aan te toonen, waar hem de kneep zit! Want een du Perron oordeelt genadeloos over mijn persoonlijkheid, terwijl hij slechts mijn werk kent. Tableau! Zijn antipathie komt voort uit die kennis, en nu concludeert hij vanuit die vooringenomenheid alvast over al wat er nog te wachten is. Ook moet mijn critisch werk het ontgelden, nu hij eenmaal dat beeld van dien onoorspronkelijken dichter in zijn hoofd heeft. Bovendien geeft hij van zijn ‘onbevooroordeelde’ houding blijk, door duidelijk te laten merken mijn essays niet te hebben gelezen. Althans de inhoud ervan kent hij niet.

De vergelijking (?) met Havelaar trok ik niet uit het Carnaval, maar uit je artikel, uitgaande van jullie beider angst voor dogmatiek en formules. Maar bij herlezing van de door jou genoemde pagina's in het Carnaval, bleek mij zelfs dat ik je beste leerling ben geweest. Want al staat er in woorden veel over scherpte en omlijning, het zijn slechts de doorzichtige symbolen voor de vaagheid die je verdedigt. En daar heb ik in mijn tijdelijke functie van Carnavalsmoralist mee te maken.

Ik hoop je gauw hier te zien met Hampton Court bij je; af en te lezen. Alleen wij zijn a.s. Zaterdag en Zondag uit de stad. Reken daar dus op.

Onze hartelijke groeten en een poot van

je Dirk

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie