Menno ter Braak
aan
Victor E. van Vriesland
Amsterdam, 28 september 1925
Amsterdam, 28. IX. '25
Den Texstr. 31b
B.V.
Daar ik tot op heden je beloofde schrijven en litteratuuropgave nog niet ontving, voel ik me gedwongen je, voorloopig, even mijn dank te betuigen voor je brief. Het was me een groote voldoening, dat je als geheel, mijn werk kon apprecieeren. Je opmerkingen over de waarde van het woord bij Adwaita zijn, zooals me bij nauwkeurige herlezing bleek, ongetwijfeld juist; ik zal het desbetreffende gedeelte dus omwerken en daardoor, naar ik hoop, verduidelijken. Ook de absoluut eenige wijze van bewustwording kan ik dan wellicht nog eenigszins toelichten. Je verdere critiek wacht ik met groote belangstelling.
Ook van Regteren Altena zond me een zeer gunstige recensie, die, in onderdeelen, vooral het eerste deel (I, II, III) betrof.
Dank ook voor de toezending van je ‘Nocturne’, die ik al in de ‘Gids’ ontdekt had. Ook daarover na je (beloofde!) brief meer. Toevallig ontdekte in ook in de ‘Nieuwe Gids’ van jaren geleden jeugdgedichten van je, waaronder een m.i. voortreffelijk duitsch. Afgezien van eventueele invloeden vond ik het als vers buitengewoon goed en minder cerebraal dan de belangrijker ‘Nocturne’. Later uitvoeriger commentaar.
Je détailopmerkingen komen me als verbeteringen voor; alleen zou ik het woord ‘uitgebuit’ (pag. 7) willen handhaven, omdat het m.i. hier het sterkst accentueert, wat ik bedoel.
De stukken van v. Eeden beteekenen inderdaad niet veel en zijn onverdraaglijk arrogant. Ik zend ze met de brochures terug.
In hoop dus op meer schriftuurlijks van je hand
Je [?] Menno ter Braak
I, II en III verschijnen in het Oct. - , IV, V en VI in het Nov. nummer van de V.Bl. -
Mocht deze brief onverhoopt de jouwe kruisen, dan volgt uitvoeriger antwoord.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum