Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]
Rotterdam, 3 december 1931
R’dam, 3 Dec.’31
Beste Ant
Je laatste brief lijkt mij een moment in te leiden, waarop we beter kunnen praten dan schrijven. Ik voel dat moment altijd nogal duidelijk, voornamelijk hierdoor, dat ik allerlei kleine commentaren heb, die in een brief misschien erg onnoozel zouden klinken. En toch hangt alles van de kleine commentaren af. Ik wou daarom maar dadelijk een afspraak met je maken, nu je toch een week in den Haag bent. Alles op die absolute films te concentreeren is gewaagd, gegeven de hoeveelheid stof, die we hebben opgeworpen. Laten we dus, als jij er geen bezwaar tegen hebt, beginnen met Vrijdag 11 Dec. in den Haag te gaan eten. Als je ca. kwart over vijf in ‘Riche’ (Buitenhof) bent, vind je mij daar; vroeger kan ik er niet zijn, omdat ik 's middags les moet geven. Goed?
Dit alles op conditie, stilzwijgend, dat je me na de lezing van ‘Hampton Court’ niet verfoeit en het gezelschap van een andere menschensoort prefereert. Daarom alleen heb ik misschien wat al te zelfzuchtig op je oordeel aangedrongen; het is n.l. een criterium, en dat zou even goed negatief kunnen luiden. Het laatste oordeel, dat ik nu weer hoorde, was van den dichter Bloem, die zegt, dat het boek eigenlijk sentimenteel is; wat niet verhindert, dat terzelfder tijd iemand, die ik heel goed ken, mij bejammert, omdat ik zoo'n liefdeloos boek heb durven publiceeren! - Verfoei je me dus niet, dan stel ik je ‘Riche’ als plaats van ontmoeting voor.
Alle problemen, zelfs de wandluizen, laat ik dan tot zoolang rusten. Waaruit je niet moet opmaken, dat ik je niet van harte een oplossing voor dit laatste probleem toewensch. Ik ben overtuigd, dat ik het nooit zou oplossen. Maar ik heb nooit een wandluis gezien.
Hoewel je schrijft, dat je niet voor je tachtigste jaar volwassen zult zijn (een uitlating, die ik evenzeer voor mijn rekening zou willen nemen), denk ik toch, dat je niet meer aan St. Nicolaas gelooft. Daarom zal ik je maar heel gewoon zeggen, dat ik je een pakje heb gestuurd, waarin één voorwerp en nog één voorwerp. Ik hoop en vermoed, dat je ze geen van beide kent.
Tot Vrijdag dus!
hart. gr. van
je Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum