Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]
Rotterdam, 2 april 1932
Rotterdam, 2 April ‘32
Beste Ant
Hierbij gaan de brieven van Scholte en Jordaan, een copie van de brief van Scholte aan Eddy en de verlangde ‘kunstfoto’. Je hebt nu zoo ongeveer het heele archief van een relletje bij elkaar. Als je de hartelijke brief van Jordaan leest, krijg je onwillekeurig den indruk, dat hij het geval ook met alle geweld als relletje wil behandelen; de quaestie van het principe, van de geestelijke zindelijkheid, komt eigenlijk niet eens in hem op. Mijn conclusie uit die brief is: als hartelijk, prettig, gezellig mensch (bovendien tolerant, behalve tegenover bioscoopdirecteuren in den ouden tijd) heeft Jordaan zijn gelijke niet; en ik bedoel daarmee werkelijk niets deprecieerends. Hij meent het goed, en is heelemaal niet alleen-maar-filmpoliticus zooals Scholte, die in ‘kunsttermen’ denkt. - Maandag is de vergadering; het zal wel op een definitieve breuk uitloopen. De vraag is nog: hoe. Hoe vriendschappelijker, hoe beter; maar ik voel bij Scholte wel een klein addertje onder het gras.
Gisteravond hoorde ik Anthonie Donker zich prostitueeren voor een talrijk en aandachtig publiek. De vriendelijkheid, de bange welwillende inlichtende toon, waarmee hij sprak en grapjes maakte als dit: ‘de vrije uren of liever de vrijende uren van romanfiguren’ (er lachte ook hier en daar nog iemand!), maakten mij dermate misselijk, dat ik bij de pauze afreisde, met Truida, Otten en Bouws. - Hij was dik geworden, heel vroolijk of liever oolijk, en straalde al weer heftig. Ik weet zeker, dat deze Anthonie Donker nooit meer iets van belang zal produceeren, tenzij hij 50 pond minstens afvalt. - Je moet het verslag in de N.R.C. maar eens lezen.
Vanmiddag komt neger van Lier. Ik zal hem volgens je advies behandelen en hem ernstig waarschuwen voor den philosoof der broekjes. Ik ben nu eenmaal altijd geneigd, aan te nemen, dat iemand anders op zeventienjarige leeftijd allang heeft begrepen, wat ik, met dertig jaar, heb begrepen (of gevoeld, of hoe je het noemen wilt). Dat zal wel heelemaal onjuist zijn; maar een feit is, dat van Lier niet zoo vervalscht is als ik op zijn jaren. Hij heeft misschien nog maar een heel beperkt blik-je, maar dat is ook vrij zuiver. We zullen zien; in ieder geval zal ik hem in De Bijenkorf te eten geven.
Heb je al toespelingen gemaakt bij den baardman? Als hij er voor te vinden is, met leeken te praten, kan ik best een week-end uittrekken. Eventueel behoeven we dan niet den heelen tijd onder de schaduw van den baard te verblijven. A.s. Zaterdag zou ik moeilijk kunnen; daarna schikt mij voorlopig nog alles.
Heb je ‘De Parasiet’ al gelezen? Dat gedicht is m.i. werkelijk de moeite waard, om heel langzaam verteerd te worden. Ik durf dat niet gauw zeggen van gedichten.
Is de spuug-scêne volgens jouw inzicht goed gemotiveerd? Ik voor mij zou zelf misschien niet gespogen hebben, maar Gerda zou het wel gedaan hebben, en ‘zijne Hertha’ zeker! - Ik hoop de vechtpartij in den loop van de volgende week te kunnen afmaken.
De beschouwing van den letterkundige A. Donker heeft mij nog eens overtuigd van de symbolische waarde der kleine uiterlijkheden. Maar daarover sprak hij nu juist geen moment; wel over ‘eeuwige kernen’ en zoo. Hoe graag had ik hem gehoord over een kraagje, een hoed, een jurk! Maar hoe verstandig van hem, zich maar bij het Hoogere te bepalen!
Dag! Hart. gr. van
je Menno
Schrijf gauw terug, zelfs al kun je maar weinig schrijven, vanwege de logé's.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum