Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, 16 juni 1932

Rotterdam, 16 Juni ‘32

 

Beste Ant

Deze brief zal je nog wel juist voor je vertrek naar Texel bereiken. Ik was zoo bezet door het examen (dat niet erg best afliep, één † en twee herexamens, twee er door) en bovendien door het ‘geschil’ met Eddy, dat gevaarlijke vormen dreigt aan te nemen (hij en Bouws liggen n.l. overhoop en rammelen met portefeuilles); nu ben ik bezig [?] de diplomaat te spelen, maar het onaangename is, dat ik Bouws in dezen gelijk moet geven. De bezwaren van E. draaien om zulke futiliteiten, dat ik me er werkelijk niet over kan opwinden. Tijdschriftredacties zijn gevaarlijk voor vrienden, net als reisjes samen; ze brengen je op punten samen, waar formeele verschillen plotseling eenigszins essentieel worden. Ik zeg u een gelijkenis: het huwelijk is een combinatie van de gevaren, verbonden aan tijdschriftredacties en reisjes, opgeluisterd door het verschil der sexen. Of misschien is het toch minder gevaarlijk? - De vooruitzichten op je reis naar de Wadden lijken mooi! Het is het ideaalste weer, dat ik ken, zelfs voor de stad; zon, en geen hittegolf! Ik zal je benijden. - Van Eddy zal je dezer dagen mijn nieuwe stuk over Het Schrijverspalet ontvangen; ik schreef hem, dat hij het door moest zenden. Het is wel naar mijn zin geworden, en erg ik-achtig; die toon is waarschijnlijk mijn toekomsttoon. Met Dumay wacht ik, tot de examens achter den rug zijn. Ik hoop dan meteen een aanvullende beschouwing van jou ontvangen te hebben over Margot.

Nu wachten er weer 72 geschriften van het toelatingsexamen op me; ze moeten morgen gecorrigeerd zijn! Afschuwelijk, met dit mooie weer!

Ik heb nog eens rijpelijk (al examineerend met de hersenschors) nagedacht over de middernachtelijke gesprekken, die we gevoerd hebben. Ik geloof, dat ik nu het karakter van je ‘maskerade’ wel begrijp; maar het is onloochenbaar, dat die bij mij weer een paar lastige vooroordeelen heeft doen ontstaan, die geleidelijk aan (snel gaat in deze materie blijkbaar niets bij mij) weer van me afvallen. Misschien kan ik één van die vooroordeelen wel beschrijven. Je schijnbaar anti-aesthetische ‘optreden’ dwong me tot een neutrale manier van handelen, zal ik maar zeggen, een manier, die den schijn van een objectieve vriendschap heeft. Dit kostte me aanvankelijk veel moeite <beter gezegd: het hinderde me, dat je houding mij in zekere zin dwong (ik weet best, dat ik tenslotte mezelf weer dwong!)>; maar na een paar ontmoetingen begon ik ook de goede kanten van zoo'n verhouding te zien, het onbevooroordeelde (schijnbaar) van dezen omgang met een intelligente vrouw te waardeeren. Er zit ook iets bijzonder prettigs in, maar op de achtergrond blijft altijd een vraagteeken. Nu merk ik, dat het me moeite kost, iets toch zoo waardevols van karakter te laten veranderen. De nieuwe bescheidenheid! Het vooroordeel is een beetje instinct geworden. Maar ik philosopheer er niet verder over. Het leven wil niet door brieven vooruit geleid worden, en dat is maar goed ook.

Verheug me nu maar, al dan niet van het eiland Texel, met een langen brief, die een oase zal zijn temidden van dorre examenpapieren.

hart.gr.

je Menno

 

N.B. Voorloopig blijf ik er dus op rekenen, dat je Zaterdag over 14 dagen komt. Ik wil dan, geld of geen geld, beslist met je naar het Kurhaus-kabaret (Louis Davids, Scheveningen). Dat is altijd mijn grootste kunstvermaak.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie