Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Texel]
Rotterdam, 23 juni 1932
Rotterdam, 23 Juni 1932
Beste Ant
Hartelijk dank voor brief en schoone aangezichten uit Texel, ‘het eiland der vergezichten’, dat ik onwillekeurig steeds met Texas verwar door aan petroleum te denken. Het weer viel tenslotte nogal mee, niet? Al was het de week daarvoor stukken beter. Ik zelf bereikte in deze dagen een laagtepunt van vitaliteit, zoodat zelfs mijn gedachten niet meer los wilden komen, oververmoeidheid door de examens, vermoed ik, gepaard gaand met degeneratie door het stervend seizoen. Alleen hield ik me plotseling bezig met de vrouwen-emancipatie: het zonderlinge feit, dat een intelligente vrouw tot voor kort zoo weinig voorkwam, dat zij honderdmaal meer een uitzondering was dan een intelligente man. En misschien is dat nog zoo; weshalve de vrouwen ‘beweging’, met alles, wat daarbij hoort, ijverig de schijn heeft trachten te wekken, dat hier een onrecht begaan was, eeuwen lang! Een onrecht n.b., waar het de wensch van de meeste vrouwen was en is, ondergeschikt te zijn, ook in gedachtenleven! Vandaar natuurlijk de zeer gerechtvaardigde spot van het gemiddeld man-dier tegen de emancipatiewijfjes, die (4e n.v.) zelfs uiterst domme mannen vrij aardig door hadden, omdat ze de domheid in al die ‘beweging’ met de klomp konden aanvoelen. Vandaar ook (mijn inziens), dat het aantal werkelijk op intelligentie (dus inclusief de ook meer besproken ‘kleinigheden’) berustende verhouding tusschen mannen en vrouwen zoo ongelooflijk zeldzaam is; meestal gaf halfzachtheid den toon aan, of in wezen bleef de verhouding der sexueele ridderlijkheid als no. 1 bestaan. Ik heb b.v. eens ‘een onderzoek ingesteld’ (heet dat) naar de z.g. intelligente vrouw van de Muiderkring, Tesselschade, ‘een onwaerdeerlijcke (= niet genoeg te waardeeren) vrouw’, volgens Hooft meen ik. Nu, de heele correspondentie tusschen de dame en de heeren berust op grapjes over suikerperen in de diverse tuinen en galante mopjes, terwijl vooral de brieven van T. zelf leeg zijn als bakken. Het is heel duidelijk te merken, dat de schoone vrouw voor de omringende heeren in de eerste plaats ‘interessant’ was, omdat zij als vrouw ‘aan de cultuur deed’. En behalve Carry van Bruggen en Bep de Roos, maar die zit nog bij ons thee te drinken, ken ik geen intelligente schrijfster in de litteratuur van ons land; wel vele ‘knappe wijven’ natuurlijk, zooals Top Naefff (die ik, met Ina Boudier-Bakker, au fond voor ongelooflijk geborneerd verslijt!); de litteratuur blijkt voor de dames gewoonlijk een gelegenheid om wàt ze nog aan zuiver, doorsneemenschelijk begrip bezitten, snel weg te wasschen met een paar beschrijvingen van misdeelden op één of ander gebied. En in het buitenland: reputaties als Else Lasker-Schüler en de Comtesse de Noailles berusten op niets anders dan litteraire klinkklank! Op het ‘interessante’ van de schrijvende vrouw!
Moeten de mannen zich niet haast vergissen, als ze zelfs bij de z.g. intellectueele vrouwen doorgaans nog zulk een gebrek aan intelligentie vinden? Iemand als Nietzsche beschouwde de vrouwen als louter amusement voor de hoogere menschen en aanstelsters als George Sand (‘die schreibende Milchkuh mit dem schönen Stil’) als het type van de vrouw, die naar intelligentie streeft. ‘Das Wohlgefallen an der Frauen, als an einer vielleicht kleineren, aber feineren und leichteren art von Wesen. Welches Glück, Wesen zu begegnen, die immer Tanz und Torheit und Putz im Kopfe haben! Sie sind das Entzücken aller sehr gespannten und tiefen Mannsseelen gewesen, deren leben mit grosser Verantwortlichkeit beschwert ist.’ (Ik denk, dat N. deze opvatting vooral is gaan huldigen na zijn poging, om met de joodsche aanstelster Lou Salomé een intelligente verhouding aan te gaan, die op een débàcle uitliep, toen hij merkte, dat Lou zich ‘interessant’ voor wilde doen, zich van hem als mode-artikel wenschte te bedienen). Ik vind in deze zin wel één en ander van mijn eigen verleden terug, omdat ik mij, met eenige variaties, de verhouding ook ongeveer zoo gedacht had. Maar de dans interesseert mij niet meer (al dans ik dolgraag) en de Torheit verfoei ik bepaald; alleen de Putz dus is mij van dit aesthetische ideaal dus nog overgebleven, maar alleen op conditie, dat de ‘Torheit’ absent is. De grondgedachte van Nietzsche: de vrouw als het amusement van den weerbaren man, en verder als instrument om de Uebermensch te baren, lijkt mij overigens een compleet vooroordeel en op rekening te schrijven van Nietzsche's onvoldoende kennis der vrouwelijke intelligentie; hetgeen hem weer niet kwalijk is te nemen, gezien de groote zeldzaamheid van het artikel in quaestie. (Zou misschien de vrouwelijke intelligentie in de 19e eeuw niet bestaan hebben?).
Vraag dus: in hoeverre moet de man zich losmaken van zijn aangeboren sexe-houding tegenover de vrouw (ridderlijkheid, adoratie etc.), om haar intelligentie (indien aanwezig) te kunnen waardeeren? Zich volkomen losmaken van die houding is een onding; zich in die houding verliezen eveneens. Dit lijkt mij de groote moeilijkheid van alle verhoudingen, die in de toekomst (waarin een werkelijke vrouwelijke intelligentie bestaanbaar zal zijn) zich zullen voordoen tusschen intelligente menschen. -
Verder heb ik me deze week nog beziggehouden (dit strikt vertrouwelijk) met de serieus geworden gevoelens van Truida voor Victor E. van Vriesland. Ik heb het er onlangs met haar over gehad en haar mijn opinie gezegd. Ik zou haar n.l., hoewel ik v.V. persoonlijk graag mag, een anderen man gunnen dan deze ietwat verloopen dichter, die nogal duidelijk ‘te ver heen’ en op zijn retour is; hij is veertig jaar trouwens. Maar ik wil me in geen geval met de ontwikkeling van iets bemoeien, dat zich toch autonoom ontwikkelt; onder de leuze ‘beter dan Bouws’ b.v. kan men altijd nog tevreden zijn. Ik heb me dus bepaald tot het zeggen van mijn meening en zal verder maar afwachten.
Ontving je mijn beide zendingen over Gistoux? Schrijf gauw weer naar aanleiding daarvan!
hart. gr. van
je Menno
Bedank Mien speciaal voor haar particuliere ansicht, die ik als tolk van haar goede gezindheid heb beschouwd.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum