Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, 6 september 1932

Rotterdam, 6 Sept.’32

 

Lieve Ant

Vanmorgen ben ik weer naar het lyceum gegaan en heb roosters uitgedeeld en zoo. Mijn stemming is daardoor gecompliceerd geworden; ik ben niet pessimistisch, maar vaag ontevreden met het eind van de vacantie. Het was zoo goed, den heelen dag niet voor een ander te werken, maar enfin, het contrast moet dan maar het verguldsel van de pil zijn. Ik heb een snertrooster gekregen; Woensdag 5 uur les achter elkaar; pas om één uur vrij! Het lijkt, alsof alle afval van uren op mij is geconcentreerd. Gelukkig, dat het week-end onaantastbaar is. Vanmorgen hebben zich de gebruikelijke ceremoniën voltrokken: handjes geven, verheugd doen. Ik moet er nog aan wennen.

Mijn schrijftalent is heel gering momenteel. Daarom moet je de goede wil maar voor de daad nemen; bedenk maar, dat ik soms ook meeval in dit opzicht! Ik wil die klap-George-scêne toch uit ‘Dumay’ werken; het is me nog niet heelemaal duidelijk hoe. Gisterenavond was ik in den Haag, om Dres (den verloofde van Tine) te ontmoeten, ik belde toen Bep nog even op, die in paniekstemming over huishouden en verhuizen verkeerde. Ze gaan nu echt ‘wonen’ en schijnen een lief appartement te hebben.

Je gaat dus Donderdag op zicht. Schrijf omgaand, hoe de aangelegenheid je beviel, ik ben er bijzonder benieuwd naar.

O wat zou ik graag in de serre zitten!! Ik ben nog niet geacclamatiseerd en houd dus voor deze maal maar op. Dag!

je Menno

 

Hoe was het oordeel van mevr. Heilsfrieden over mij? Was zij verontrust of viel het nog mee?

Groet de bloedverwanten!

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie