Menno ter Braak
aan
Truida Varangot-ter Braak (Woluwe-Brussel)
Den Haag, 29 november 1937
Den Haag, 29 Nov. 1937
Kraaienlaan 36
Beste Truida
Uit het feit, dat ik op je brief van 1 Nov. niet geantwoord heb, kun je wel opmaken, dat ik geen lust had er op te antwoorden; nu je ook officieel met Greshoff in onmin schijnt te zijn geraakt, naar ik uit een brief van hem opmaak, wil ik duidelijkheidshalve toch even het hoogst noodige zeggen, en wel dit: ik wensch niet betrokken te worden in welke intrige ook tegen een van mijn allerbeste vrienden, waar ik in het geheel niet beoordelen kan, wat er van al die litteraire roddelpraat, die je blijkbaar van genoeg belang acht om over te brengen, waar is. Ik heb opzettelijk je brief niet Jan laten lezen, omdat ik het niet noodig vond, de verhoudingen nog weer een weinig te verscherpen; eergisteren sprak ik hem toevallig in Den Haag en heb hem toen zonder eenige bijzonderheid te noemen gezegd, dat je mij nog eens over de quaestie geschreven had, maar ik er verder niet op in zou gaan.
Het is mij geheel en al onbegrijpelijk, waarom ik, achter den rug van Greshoff om, met alle geweld in dat Vlaamsche geval moet worden gemengd. Ik heb de artikelen van Maurice en Jan zonder commentaar of ander blijk van gezindheid in Het Vad. opgenomen, aangezien ik aan het standpunt van de eene partij precies dezelfde honneurs wou bewijzen als aan het andere. Dat ik, wat de zaak betreft, een andere tactiek zou hebben gekozen, gegeven mijn andere temparement, is dus een zuiver particuliere zaak gebleven, waarin ik niemand rekenschap behoef af te leggen, als ik daarin geen zin heb. Ik heb heusch mijn eigen oordeel wel over de Vlamingen, en zal dat, als het eens te pas komt, ook heusch wel op mijn eigen manier en met mijn eigen argumenten formuleeren. Maar één ding is mij honderdmaal meer waard dan de Vlaamsche critiek: mijn vriendschap met Jan Greshoff, over wiens z.g. ‘misselijke manieren’ ik geen inlichtingen noodig heb, omdat ik hem zelf ietwat beter meen te kennen dan jij. Je ijver voor de Vlaamsche zaak heeft je m.i. doen vergeten, dat hij wel in de laatste plaats iemand is om rancune te hebben jegens de Vlamingen: en aangezien daar het heele geroddel van uit schijnt te gaan, meen ik wel zoo ongeveer te begrijpen, hoe de vork in de steel zit. Beschouw mij dus maar als een verloren post in dit offensief jegens den man van de ‘lastercampagne’.
vr.gr.
Menno
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam