Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 19 maart 1931
R'dam, 19 Maart 1931.
Beste Eddy
Eindelijk kom ik er dan toe, je uitvoeriger te schrijven over mijn ervaringen van de laatste dagen. Ik was tot nu toe te weinig objectief, om er over te kunnen ‘verhandelen’, ik kon mezelf niet voldoende als een ander zien. Nu wel weer, langzamerhand. Bouws zal je wel één en ander verteld hebben, waarschijnlijk ook wel een poging tot reconstructie hebben gewaagd. Het is misschien vrij eenvoudig: ik had nog een rest van huwelijkssentimentaliteit bewaard; dit stofnest, aangekweekt door de opvoeding en theoretisch al lang verloochend, heeft zich nog even gedemonstreerd. Het moet een allerzonderlingst complex van gevoelentjes geweest zijn, dat Gerda er het slachtoffer van moest worden, maar ik kan niet anders zeggen, dan dat zij zich kranig gehouden heeft. In plaats van mij te verdenken van de gewone vrouwelijke verdenkenissen, heeft zij getracht, mij met rust te laten: de eenige mogelijkheid voor mij, om het stofnest op te ruimen. Ik meende, nadat ik met mezelf in het reine was gekomen, dat ik nu maar als een desperado moest trouwen, omdat ik Gerda niet ‘voor haar examen gezakt’ naar Berlijn terug kon sturen. Maar merkwaardigerwijze ontdekte ik, toen ik haar na een paar dagen in Eibergen weer ontmoette, dat ik ondanks alles van haar hield, nu op een andere manier, maar in ieder geval zoo, dat het desperado-gevoel van ‘het bewust-ongelukkige huwelijk’ verdween. Ook nu maak ik mezelf niets wijs; ik zou mijn vrijheid boven alles gesteld hebben, als ik loyaal terug had gekund. Dat is mijn cardinale fout geweest in Berlijn: dat ik mijn vrijheid onderschat heb, niet mijn gevoel voor Gerda overschat. Dat moest zich wel wreken: ik hoop, dat de reactie voldoende geweest is voorloopig. Maar nu ik ‘fatsoenshalve’ niet meer terugkan, nu geloof ik, dat ik in Gerda geen verkeerde vrouw heb. Zij heeft zich tenminste buitengewoon aangepast en ingezien, dat het van mij geen kinderspel was. Zij zal mij mijn vrijheid laten, voorzoover dat mogelijk is. Überhaupt herinnerde me de scène in je roman tusschen Boudewijn en zijn vrouw, die met haar pakjes valt, eenigszins aan de her-ontmoeting tussen Gerda en mij. Ik, vastbesloten, om nu de zaak ‘zakelijk’ te behandelen, maar ontdekkend, dat er toch allerlei relaties tusschen ons bestaan, die onloochenbaar zijn. Voor het oogenblik is dat mij voldoende: het is meer, dan ik verleden week mocht verwachten.
Overigens droeg mijn reactie het karakter van een koortsaanval; er zat iets lichamelijks onafwendbaars in en ik voelde de ‘ziekte’ ook ‘verloopen’, geleidelijk aan van me afvallen en geheel verdwijnen. Ziedaar de superieure Geest van Hegel, aan particuliere bacillen onderhevig als een darm of een bloedvat!
Bouws is in dezen zoo’n beetje als arts opgetreden; ik heb veel aan hem gehad, juist door zijn rust, die bij zulke gelegenheden erg weldadig is.
Ik ga nu 9 April trouwen. Wat het resultaat is, weet ik zelf net zoo min als wie ook, maar ik kan in geen geval terug: de verantwoordelijkheid voor de economische kant van de zaak speelt ook een rol. En als ik me afvraag, of ik terug zou willen, zou ik geen gedecideerd antwoord kunnen geven. Dat kan ik pas geven, als ik eenmaal vastzit, als de natuur haar overwinning volledig gevierd heeft. Veel meer dan planten zijn wij toch eigenlijk niet.
Ik heb E Poi Muori gelezen, gisteren. Ik vind het mislukt. De dooddoener ‘het is geen roman’ zou ik hier toch willen gebruiken; het is geen roman, want de memoires spelen er te duidelijk doorheen, het zijn ook geen memoires, want daarvoor zijn de gefingeerde situaties weer te manifest. Met ‘het is geen roman’ bedoel ik, dat de spanning van het geheel ten eenenmale ontbreekt. Het blijven fragmenten, waaronder buitengewoon goede, maar van een verbindende eenheid is niets te ontdekken. Het is eigenlijk vreemd, dat je de schrijftrant van Een Voorbereiding hier weer opneemt, maar met beslist minder succes! De fouten van Een Voorbereiding zijn hier mammoutisch vergroot, terwijl de levende figuur van Kristiaan verdund is tot den veel minder levenden Godius. Van de familie Weber, die voor mijn gevoel prachtige mogelijkheden biedt, maak je bijna geen gebruik, na het begin! Trouwens, alle figuren blijven te schetsmatig, om den lezer te kunnen vastpakken; het blijven projecties van Reinald, en die projecties zouden in een zuiveren memoirenstijl wel goed zijn, maar in dit halfslachtig verband deugen ze m.i. niet. Het zou onzin zijn, tegenover jou toegeeflijk te zijn en te gaan aanvoeren, dat er zulke goede fragmenten in voorkomen, dat het heele boek intelligent en sympathiek is, want je zult zelf ook met den strengsten maatstaf gemeten willen worden, die van het geheel. Ik mis altijd nog de vaart, die geen enkele bedenking doet opkomen, van je critieken, van de Cahiers, en van het Gebed. Dit is niet je maximale potentie, het is tenslotte een verlitteratuurde du Perron, die de gave mist, buiten zichzelf te treden, en toch een roman schrijft. Dit is m.i. de fout; je was in de stemming voor memoires en trachtte een roman te maken. Daardoor wordt de illusie van een intrige, van een verloop, van een ontwikkeling, telkens doodelijk onderbroken door de dialogen, wordt het geheel zeer onbevredigend.
Ik schrijf zoo afwijzend, juist omdat ik absoluut niet de antipathie voel, die ik tegen Bij Gebrek a. Ernst heb, integendeel, E Poi Muori boezemt me dezelfde sympathie in als Een Voorbereiding, maar het is minder goed en daarom ben ik ‘er teugen’. Het is beneden je kunnen, daar is eigenlijk alles mee gezegd.
De heer Roel Houwink heeft over het Carnaval geschreven in Elsevier. Hij vindt het zéér erg, en heeft zelf ‘blanke mazen’ gevonden, waardoor hij kan ontsnappen naar een betere wereld. Zou hij ons die mazen ook niet kunnen verkoopen, of althans verhuren?
Hampton Court heb ik bijkans aan Nijgh & van Ditmar verhandeld. Zij geven zulke condities, dat ik als pauper er eigenlijk geen protest tegen kan aanteekenen.
Schrijf gauw eens terug, ook over je eigen belevingen! Een hartelijke hand van je
Menno
Ik moet je nog van alles sturen; dat komt, ik heb allerlei laten liggen.
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag