Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Rotterdam, 15 april 1932

Rotterdam, 15 April '32

Beste Eddy

Over de novelle van Vestdijk ben ik enthousiast! Het is prachtig, en volkomen zijn stijl, de ‘dichte romantiek’. Ik zal het stuk natuurlijk nog goed overlezen, maar zeg hem nu vast, dat ik zijn eerste proza-‘Versuch’ hoogelijk bewonder. Over de opname-quaestie hoef ik dus (gelukkig) niet meer te schrijven! Ik geef het manuscript door aan Bouws.

Hierbij doorslag van een brief aan Engelman. Inderdaad, veel woorden om één vers, maar, aangenomen nu eenmaal, dat een redactie redactionééle plichten heeft, vond ik die woorden niet geheel zonder belang. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik Ambrosia beroerd ga vinden, en daarom zeker niet voor ons. Ik zou het al erg flauw vinden, als Engelman na mijn suikerzoete briefje zich als medewerker terugtrok of dacht, dat ik aan principes onderhands wilde vasthouden. Het is werkelijk stom van me geweest, dat ik op poésie pure zoomaar ja gezegd heb; wil Engelman zich aan mijn toezegging houden, dan houd ik me er natuurlijk ook aan.

Kreeg je mijn narcisme? Misschien is het toch wat al te facile voor Panopticum; in dat geval heb ik nog een mooie bladvulling van een nieuw tijdschrift Onze Taaltuin van twee proffen, waaronder Jac. v. Ginneken. De naam ‘taaltuin’ is al tamelijk veelzeggend!

Tot spoedig meer! Hart. gr., ook voor den zwaanridder, je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie