E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Gistoux, [6 juli 1932]

Gistoux, Woensdag.

Beste Menno,

Neem het stuk van Marsman voor mij mee, als je Zondag komt; ik heb nu n.l. het art. van Bloem ook hier, en wou, naar aanleiding van dit alles, een groot stuk schrijven over proza en poëzie enz., dat wij dan in Januari kunnen plaatsen - dat zou zelfs voortreffelijk zijn bijwijze van ‘rapport’ na onze Ie jaargang.

Ik vind het èrg jammer dat je niet met ons mee kunt naar de Ardennen! Maar laten we nu echt iets afspreken, als wij elkaar Zondag zien. Jan v. Nijlen komt ook mee naar het station, misschien, om jullie af te halen. We eten dan samen bv., en vergaderen na het eten. Maurice heeft ons niet uitgenoodigd om bij hem thuis te eten, Bep veronderstelt (maar dit is een ‘verdachtmaking’!) dat hij geen ketters aan zijn disch kan hebben op Zondag. Boos op je zal hij wel niet zijn; maar ik kreeg vanmorgen een gepiqueerd opmerkinkje omdat ik die banaliteit van Vermeylen's Wandelende Jood liet staan. Ik heb hem hierop geantwoord.

Van Slau valt het me bitter tegen. Ik ben het ook langzamerhand met je eens over dat ‘piratendom’, al zou ik dit niet aan iedereen willen zeggen en al kàn het nog altijd zijn dat we ons beiden vergissen. Ik heb Slau erover geschreven en ben benieuwd naar zijn antwoord.

Heb je dat stukje uit De Gids over je weigering overgenomen? Ik zou het graag lezen. En ik vind dat je hierop wèl moet antwoorden, en doe het ‘waardig’, maar cinglant. Godbewaarme! zij zetten in de krant dat je benoemd bent en jij moet je dit maar laten aanleunen? Wat is dit voor logica? en vooral: wat zijn dit voor ‘slechte manieren’? Het is net als met de belangstelling bij huwelijken, waarbij men ook beter deed zich tot one's own fucking te bepalen, zooals de onvolprezen Mellors zegt. Iedere keer als zulke menschen je vertellen wat ‘men’ doet of niet doet, geven ze zich bloot juist op het gebied van smaak, delicaatheid, enz. Ik verheug er mij bij voorbaat op om je stukje te lezen; en breng er dan het paskwillige Hollandsch van de heeren bij; zeg dat het iemand van smaak onmogelijk is zich aan te sluiten bij menschen die zóó schrijven. Doe het niet boos of driftig, maar ijzig en toch massacrant. Zeg erbij dat je geen verdere verklaring had gegeven, wanneer je niet door een zoo stupide lesgeverij hiertoe was genoodzaakt - dat is altijd prachtig met het oog op onze lezerskring!

Ja, Kleist lijkt op Poesjkin, en op Mérimée, maar hij heeft minder te zeggen, al vertelt hij zeker even goed. Tenminste, minder dan P. en M. op hun best (de eerste in La Dame de Pique, Le Coup de Pistolet, La Demoiselle Paysanne, de tweede in La Double Méprise, Arséne Guillot, Le Vase Etrusque bv.) Maar je leest het toch van a tot z, voor je genoegen, al zal je het wschl. nooit overlezen.

Denk je aan dat papier? Het is wschl. in een enveloppe.

Ik vind Putman... neen, ik kan hem zelfs niet ‘vinden’. Maar misschien heb ik hierin ongelijk. Die eterij deed me ook nix.

Met beste groeten, ook van Bep en aan Truida, en tot ziens! Je

E.

Ik schrijf je in bed en op mijn knieën, vandaar dit rare pootje.

Die Van Wessem is toch een klootharkje, alles welbeschouwd; naar aanleiding van Coster, schreef hij mij nu voor de 4e maal dat hij het vroeger eigenlijk al zooveel beter gedaan had, of daaromtrent; althans dat het in 1919 veel ‘levensgevaarlijker’ was! Hij gaat zichzelf nog eens beschouwen als Daendels. Ik heb hem nu, eindelijk! eens copieus verneukt. Il ne l'a pas volé, heusch niet!

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie