E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bellevue, [7 februari 1933]
Bellevue, Dinsdagmorgen.
Beste Menno,
Ik heb je hoofdstuk, waarin de tegenstelling voorkwam, niet gelezen, maar als je aan mij (een aanvaarden van) de banale tegenstelling ‘Fransche oppervlakkigheid tegen Duitsche diepte’ te danken hebt, dan ben ik de eerste om haro! te roepen tegen mijn invloed en je te zeggen: écrasez l'infâme. Het mag dan al zijn dat Diderot ‘oppervlakkiger’ is dan Nietzsche, maar wat maak je van de Duitsche diepte van Wassermann, Döblin en laat ons zeggen Schiller, tegen de Fransche oppervlakkigheid van Gide, Larbaud en laat ons zeggen Stendhal? Ik verlustig mij ook in een vergelijking tusschen Pascal en bv. de Duitsche 17e eeuwsche denker - o neen, toen hadden ze nog geen denkers, dus de Duitsche 18e-eeuwsche, of 19e-eeuwsche denker Schlegel. Ik wil aannemen dat Germanië meer rasechte philosofen heeft voortgebracht (van het soort, door jou en Nietzsche verfoeid), maar verder is die sage van Fransche o tegen Duitsche d toch typisch een soort conciergeswijsheid, die op hetzelfde plan staat als ‘de vrolijke, frivole lichtstad Parijs,’ de ‘geest’ van de Fransche hoeren, de Duitsche trouw van den trompetter van Säckingen, en misschien het genie van den Germaanschen regisseur Reinhardt.
Enfin, ik heb het stuk niet gelezen, dit is maar een zijdelingsche reactie.
Dat stuk in De Stem lijkt me heerlijk. Overtuigend voor onze theorie: dat de humbug van het hooger leven altijd met het grootste gemak op de loslijvigheid van een anonieme rasploert uitloopt. - Zou je met 3 regels niet dààrop wijzen? Of is de hooge houding hier weer het eenig-mogelijke? Wat Vic ermee te maken heeft, ontgaat me. De rest staat psychologisch op het peil van n'importe welke tramconducteur, lijkt me.
Maar ik heb op het oogenblik de handen weer vol met mijn advocaat en 2 notarissen. Te lang om te vertellen; later eens misschien. Ik begin heusch menschenkennis op te doen ‘aan den lijve’ - d.w.z. ik begin dit soort menschen dat in duitendiefformules denkt en voelt, voor het eerst ècht van dichtbij mee te maken.
Bep's griefje tegen die aureool van je ‘heiligen’ slaat in het bizonder op de overschatting van Harris, die een mythomaan en een leugenaar is (dat is wel duidelijk bewezen). Ik schreef je al: hij lijkt in zijn gevarieerde gaven en tegenstrijdigheden op Méral - maar energieker, zegt Bep terecht. Hoe het zij, ik ben het half met Bep eens (over Harris), maar geloof toch dat hij veel belangrijker blijft, al is het dan zonder aureool, dan zij hem ziet; voor haar is zoo iemand, mythomaan en leugenaar, meteen vrijwel ontluisterd. En door wie? Door een benepen kritischdoend ex-trawant, een meneer Kingsmill, wiens toon en stijl overal 50% beneden het slechtste van Harris zelf staan. Toch geef ik jou geen gelijk in je Harris-bewondering; maar over dit alles zouden we moeten praten. - Trouwens, hier is Bep al, protesteerend! [E.d.P. - d.R.: En ik ben tenminste behoorlijk aangekleed en niet ongeschoren!] Later meer. Hartelijke groeten van je
E.
Ik moet weer naar de bibliotheek!
[E.d.P. - d.R.: Helaas, ik word een onbegrepen vrouw, de Mme Bovary van de blauwkousen! Ik ben het precies met Eddy over de waarde van Harris - ook over de onwaarde van Kingsmill - eens. Alleen vind ik dat het bewezen feit dat hij een mythomaan was, wel het noodige afdoet aan zijn betrouwbaarheid als documentateur-psychologique: je legt zoo de nadruk op zijn niet-verlitteratuurdheid, maar een mythomaan schrijft èn leeft verlitteratuurd, psychologisch gesproken. Voorts vind ik het feit dat hij de autobiographie I met onmiskenbaar pornografische bedoeling (expres) schreef, (zie hierover Eddy's kritiek binnenkort in N.R.C. of G. Winckel) nogal moordend voor het beeld van den man van de ‘eerlijke biecht’, de naakte persoonlijkheidsuitdrukking etc. - Afgezien daarvan is Harris toch boeiend en met aardige kanten. Met Eddy's interpretatie van jouw oppervlakte theorie ben ik het oneens. Wilde's tooneel doet mij ook erg ouderwetsch aan. Nu, nu zijn we weer mis au point voor een dag of wat!
B.]
Wilde was voor de ‘plots’ van zijn stukken in zijn tijd al drakerig en ouderwetsch! Alléén zijn dialoog is (en wàs zeker nog veel meer) uniek.
Je zou nog kunnen vragen of de ‘Spectator’ van C. familie is van ‘De Holl. huismoeder’, die over Prutske schreef, - àls je reageert...
Wie is De Lairesse???
[E.d.P. - d.R.: Ik heb gelijk over Harris, zegt E.!!]
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag