E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Bellevue, [28 februari 1933]

Bellevue, 28 Febr. 's avonds

Beste Menno,

Met je opmerkingen over school, over mijn ongewendheid aan hypocrisie enz. enz. ben ik het bijna geheel eens! Over het verschil van ‘overleg’ en ‘contrôle’ zullen wij praten. Daar wij elkaar spoedig zien, wacht ik met die dingen dus maar tot een ontmoeting.

Het stuk van Henny verraadt een invloed van Multatuli die niet mis is, ofschoon Marsmaniaansch verwerkt. Toch vindt hij M. een ‘straatventer’, enz. Ik ben vóór zijn stuk, al denk ik er net zoo over als jij.

Hierbij het klad van een soort p.s. dat ik erachter zou willen laten afdrukken. Maurice valt hierbuiten, maar het zou eigenlijk van de heele Forum-redactie moeten zijn. Als je het goed vindt, werk het dan bij en tik het over in andere spelling. Als jij het niet mede-onderteekenen wil, maar wel plaatsen, moet ik het omwerken. Maar ik schreef het met het oog op ons beiden. Vind-je het weer onnoodig, enz., dan merk ik dat wel. Je kan het dan weggooien, net als dat over den ‘spectator’.

Ik zal eerstdaags een stuk voor je overschrijven van Lawrence, zijnde een gedicht over L. staande voor de klas en alles kul vindend; zal je wel uit het hart gegrepen zijn!

Ik scheid er voor vandaag mee uit; ben moe van het loopen door Parijs en tentoonstellingen bezien met Bep.

Hart. groeten aan iedereen, je

E.

- Die ‘bevriendheid’ van Henny met den ‘eerwaarden pater’ vind ik werkelijk in zijn stuk heerlijk als bijsmaak. Zoo'n ‘pater’ is toch ook niet de eerste de beste, dat merk je toch alweer als je dat leest...

Het moet je ijdelheid streelen dat je gezicht voldoende is om de psyche van den revolutionair Last met stomheid te slaan!

Hier is toch het gedicht van Lawrence.

Last Lesson of the Afternoon.
 
When will the bell ring, and end this weariness?
 
How long have they tugged the leash, and strained apart,
 
My pack of unruly hounds! I cannot start
 
Them again on a quarry of knowledge they hate to hunt,
 
I can haul them and urge them no more.
 
 
No longer now can I endure the brunt
 
Of the books that lie out on the desks; a full threescore
 
Of several insults of blotted pages, and scrawl
 
Of slovenly work that they have offered me.
 
I am sick, and what on earth is the good of it all?
 
What good to them or me, I cannot see!
 
 
So, shall I take
 
My last dear fuel of life to heap on my soul
 
And kindle my will to a flame that shall consume
 
Their dross of indifference; and take the toll
 
Of their insults in punishment? - I will not! -
 
 
I will not waste my soul and my strength for this.
 
What do I care for all that I do amiss?
 
What is the point of this teaching of mine, and of this
 
Learning of theirs? It all goes down the same abyss.
 
 
What does it matter to me, if they can write
 
A description of a dog, or if they can't?
 
What is the point? To us both, it is all my aunt!
 
And yet I'm supposed to care, with all my might.
 
 
I do not, and will not; they won't and they don't; and that's all!
 
I shall keep my strength for myself; they can keep theirs as well.
 
Why should we beat our heads against the wall
 
Of each other? I shall sit and wait for the bell.

Toen ik dit las, herinner ik mij nu, dacht ik aan een gemis in Dumay. Je merkt nergens hoe Dumay menschelijk reageert op zijn leeraarsvak. In het begin heb je het er wel even over en door uiterlijkheden slaag je er ook wel in hem aannemelijk te maken als leeraar; maar er is geen dieper hoofdstuk over, en langzamerhand vergeet je dat leeraarschap van Dumay als iets dat nu wel ‘voldoende is afgedaan’. Ik raad je aan om - in een stemming, die je gemakkelijk genoeg kunt afwachten - een stuk er nog in te lasschen, juist tegen het eind, tegen de ‘avontuurlijke’ ontknooping met Karin, waarin de lezer Dumay weer terugziet voor de klas, maar nu intiem; de jongens werken, hij zit alleen, voelt zich alleen, denkt aan Karin of aan de liefde of aan het avontuur, ziet zich dan in de klas zitten, een leeraar en alleen, en tracht voor zichzelf uit te maken wàt hem aan die jongens verbindt, wat hij nog werkelijk als mensch ook voor hen voelen kan. Geef een kijk op de banden die er toch moèten zijn (die ontstaan moeten zijn, of hij het wilde of niet) tusschen de leeraar Dumay en die jongens; laat hem bv. probeeren sympathie voor de klas te krijgen via bepaalde jongens, die hem aan zichzelf herinneren toen hij jongen was. ‘Zóó'n jongen was ik, aan zóó'n jongen had ik gloeiend het land toen ikzelf nog een jongen was’. (wat is van deze haat overgebleven en hoe zie ik dàt soort jongen nu ik zelf een man ben?) Laat hem terugdenken aan zijn eigen schooltijd, zijn jeugd; en vlecht hierin dat verhaal over dat kamp met die pijnlijke sexueele lessen! Je zult er een prachtig stuk bij gezet hebben, geloof me. Probeer het in ieder geval.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie