Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 16 mei 1933
R'dam, 16 Mei '33
Beste Eddy
Van Stols kreeg ik Tegenonderzoek, dat ik tijdens het week-end in Tiel heb herlezen. Het Gesprek over Sl. is voor mij het beste stuk van den heelen bundel, maar alles laat zich uitstekend opnieuw lezen, afgezien alleen van de beroemde ‘quaestie Binnendijk’, waar je, dunkt me, een en ander had moeten schrappen. Ik zou haast zeggen: wij hadden in die affaire zoo plompweg gelijk, dat de tijd ons al heeft gerechtvaardigd en deze disputen daarom als overbodig aandoen in hun uitvoerigheid. Je stukje tegen mijn Havelaar-herdenking is zoo absoluut juist, dat ik me gêneerde, die ‘ethische zeever’ eens te hebben geschreven! Je hebt me daar zeer gevoelig aangepakt, en misschien is in dit ééne stukje de ‘invloed’ geformuleerd, die je op mij gehad hebt. Het was precies van dergelijke concessies, dat ik me toen moest losmaken; dus nogmaals dank daarvoor! - Het nawoord van Marsman is alleraardigst, royaal, heelemaal vrij van zijn pathetiek en, van zijn standpunt, een uitstekende karakteristiek van je persoonlijkheid in het nederlandsche milieu.
Aan Malraux begonnen, met groote verwachtingen, die op de eerste pagina al beantwoord werden. Helaas, ik kan door mijn ‘beslommeringen’ niet geregeld lezen, zoodat ik er iedere keer weer uit word gehaald. Als ik het uit heb, meer, aan hem en aan jou; aan hem dan desnoods in het dialect van Hitler (ik erger me nu nog des te meer, dat ik me jaren lang naar die rotkerels in het oosten georiënteerd heb, in plaats van vol te loopen met gallische cultuur!). In afwachting van mijn uitlezen kon ik niet nalaten, Malraux stomweg een ex. van het Démasqué te zenden, louter als een bewijs van sympathie. Hij heeft er natuurlijk niets aan, maar omdat beide boeken in zekeren zin door jouw vriendschap worden verbonden vond ik het wel aardig, het niet na te laten.
Het stuk over Coster schreef ik nog niet. Het is moeilijker dan je denkt, juist omdat het in de N.R.Ct. moet. Natuurlijk zal het me wel lukken, maar ik zou er anders over willen schrijven dan daar kan. Vermoedelijk doe ik het nu erg ijskoud, met ‘bedwongen sympathie’. - Opmerkingen over Dumay ter harte genomen! Ik wil nog altijd dat fragment invoegen, en hoop er ook toe te komen; maar ik wacht nu maar, tot het heele boek in proeven voor mij ligt. Ik ben nu in de weinige uren, die ik over heb en in goede conditie kan benutten, ook te veel bezig met het slot van de Zieke, die nu toch heusch bijna klaar is. Als ik een week vrij had, zou ik hem in één trek afmaken.
Mayer zal ik nog schrijven. - Het katalogusje van Otten kreeg ik natuurlijk ook. Zeer pijnlijk inderdaad, want ik zie hem nogal eens! Enfin, pa heeft het zeker betaald, al is het onbetaalbaar. Ja, wat een kulkoek! En die toon van ‘laatste waarheden in sobere dialogen’! Ik heb na rijp beraad maar besloten, niets te zeggen; misschien is hij dan zoo wijs, ook niets te vragen. Ik sprak vandaag toevallig Henrik Scholte, die ook zoo aangenaam verlitterairpolitiekt is, dat ik nog minder neiging voelde om welk serieus punt ook maar aan te raken. Van hem hoorde ik o.m., dat D.A.M. Binnendijk onlangs 1e zaalcommissaris op De Kring is geworden en zijn vrouw 2e zaalcommissaresse. Prijsvraag: waar blijven al onze veelbelovende dichters?
De brief van Esser is aandoenlijk van streven naar het Hoogere en Diepere. Zonder dat kunnen die menschen blijkbaar niet.
Donderdag komt Pannekoek hier. - Ant is gelukkig weer beter, maar nog reconvalescent in Zutfen. Dag, hart. gr. voor jullie beiden
je
Menno
N.B. Daareven Vic aan de telefoon. Ik zal ook over Tegenonderzoek schrijven, eenige weken na Coster. Het wordt een sportieve onderneming voor me, in de N.R.C.!
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag