E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Le Roselier, [28 november 1933]

Le Roselier, 28 November.

Beste Menno,

Ik kreeg eindelijk een uitvoerige brief van ‘Hein’. Ik ben zoo idioot geweest hem te verscheuren, terwijl mijn eerste reactie toch was hem jou te sturen. Hij schreef aan het eind nl. over zijn dochter, en op zoo'n eenvoudige treffende toon, dat ik er veel Holstiaansch proza voor cadeau geef. Het had voor jou een aanwijzing kunnen zijn, als je hem zou willen ‘vinden’ buiten het werk om. Ik mag dien braven ‘Hein’ werkelijk buitengewoon, en zooals Bep zegt: met Bouws is hij in menschelijk opzicht toch niet te vergelijken. En zelfs niet in artistiek, als je het mij vraagt.

Van Holstiaansch proza gesproken: je deed Buning onrecht in minstens dezelfde mate waarin je Jany recht deed - misschien zelfs te veel recht. Ik las je stukje over Tusschen vuur en maan met genoegen; het was precies zooals ik me jou als kunstredacteur van een krant zou wenschen. Vergeleken met dat stuk nu heb je Buning's verzen, die toch zeker 10 × zoo goed zijn, wel erg van bloempjes beroofd, vind-je niet? Of zijn die twee verhalen voor jou werkelijk beter? Is hier geen antipathie voor de persoon van ‘Jobs’ in het spel? een antipathie die ik me overigens levendig kan indenken (ik vind het ‘publiek’ een vent om constant te verneuken en ‘particulier’ of als ‘Kringpontifex’ trekt hij mij ook allerminst aan). Maar vergeleken met de epigonen van het soort heeft hij werkelijk mooie verzen geschreven; minder dan ‘men’ over het algemeen beweert, veel beter dan jij kan of wil vinden.

Dat Poe geen ‘ideeën’ zou hebben vind ik nog altijd zoo griezelig, dat ik er nog even op terugkom. Poe is intelligenter dan Huxley en Ortega y Gasset bijeengeknoopt, en de schrijverij van deze beide heeren vind je ‘prachtig’. Zijn deze heeren dan met ideeën behebt, die Poe niet heeft - met een soort ideeën bedoel ik - en zoo ja, kan je mij bij gelegenheid niet uitleggen welk soort, en waarin ze superieur zijn aan die van Poe? Het kan nl. best zijn dat ik me vergis, maar je antipathie tegen de poëziekant van Poe verklaart dit probleempje nog niet; Poe is voor jou duidelijk een ‘domme dichter’ als ongeveer ieder ander die niet Vestdijk is, terwijl het toch duidelijk is dat om het oeuvre van Poe te maken men een eersterangs-intelligentie moet hebben, één die tegelijk even eersterangs-creatief is. Een boek als De Opstand der Horden is door een zéér 2e-rangshoofd in elkaar te zetten, zoo ongeveer tegen het 50e jaar, en als ik de schrijverij in Brouwer's vertaling beoordeelen mocht zou ik erbij zetten: en door een 4e-rangs-pen. Als men veel op gevarieerd gebied leest, ontstaat een boek met dit soort ‘ideeën’ vanzelf. Wat sympathiek is in dien man is zijn haat tegen de massa-mensch, maar hijzelf lijkt mij een dolgeworden liberaal en een leeraar die geen gehoor meer heeft [Dit is misschien tegen de historische waarheid, maar die indruk maakt het.]; zijn argumenten tegen de massa-mensch zijn vaak uiterst goedkoop en zijn mopjes soms verdomd flauw. Toch heb ik het boek met plezier gelezen; zonder één moment te voelen dat ik met een calender te maken had, verre vandaar! Poe is door-en-door een calender, en daarbij superieur intelligent. Als men deze persoonlijkheden cijfers kon geven, zou ik het zoo zetten:

talent intelligentie ‘ziel’ ideeën
Poe 10 10 10 8
Huxley 8 8 5 6
Ortega y Gasset 3(?) 7 4 6-
Nietzsche 10 10 10 10

De laatste voor de vergelijking met ‘God-zelf’!

Nu voor de aardigheid, ik heb vanavond toch niets beters te doen, 3 anderen:

talent intelligentie ‘ziel’ ideeën
Lawrence 6 5 8 5-
Stendhal 9 9 9 9
Drieu la Rochelle 8 8 7 7

Dat ik Drieu meer ‘ziel’ en ‘ideeën’ toeken dan Huxley hoeft je niet te verwonderen; bij Huxley is die rommel èn oppervlakkiger en meer aangeleerd. Maar misschien heeft Drieu maar een 7 voor ‘talent’ en Huxley een 8. - Dat Stendhal vier 9's krijgt tegen Nietzsche vier 10's vind ik juist; het drukt ook de harmonie beter uit: iemand met vier 9's is meer waard dan iemand met twee 10's en twee 5-en, lijkt mij. Als we er nu nog Shakespeare, Dostojevsky, Tolstoi en bv. Malraux bijdoen, wordt alles opeens heel gek en zal ons blijken dat we nog op een andere manier cijfers moeten geven! Probeer het maar eens; ik durf het niet meer. Maar op het oogenblik, vooral tusschen Nietzsche, Stendhal, Poe vind ik de verhouding erg precies. Misschien krijgt Stendhal toch nog een 10 voor ‘ziel’, om billijk te zijn.

Als die Ortega met den massa-mensch zulke smakkers als Hitler bedoelt, had ik graag dat hij het zeide. Zijn ‘van alle kanten beschreven’ vijand blijft voor mij vaag, omdat er geen voorbeelden zijn waaraan ik mijn eigen criteria kan toetsen. Ik moet nu nog het laatste hoofdstuk lezen; misschien geeft dit meer houvast, omdat het het meest politieke is. - Ik zou graag de opinie van Wim over dit boek kennen. Ik wantrouw nl. sedert eenigen tijd jouw smaak voor het populaire, vooral als het de taal betreft; het is altijd maar weer je ‘Elsschot-boven-Buning-in-ieder-opzicht’, dat ik niet goed kan slikken. En het gekke is dat je eigen taal, ook als je populair wordt, altijd nog stukken boven peil blijft. Dumay is je meest populaire proeve tot dusver, en zelfs als zoodanig ‘geslaagd’, heb je nu van alle kanten moeten hooren. En toch is het zoo geschreven dat het tegen den schijn in superieur blijft als ‘textuur’. (Goddôôme, wat is het toch allejeezes' moeilijk om een gaaf kritikusje te zijn!)

Morgen gaan we den nacht bij de Guilloux' doorbrengen, over 3 dagen gaan we treurig van dit lieve landschap weg. Ik ben er niet heelemaal rouwig om; af en toe in een Parijsch café trekt me hierna wel weer aan. Vanavond ga ik met mijn gade onder maanlicht langs de zee wandelen... Vanmiddag had ik een groot gesprek met den wachter van de semaphoor hier over het al of niet bestaan van God! Ik heb hem werkelijk niet gezegd dat God bestond; niettemin kreeg Bep toen zij mij kwam halen van dezen man te hooren dat ‘monsieur avait des ideés élevées’. Zij is er nòg vol respect van.

Ik eindig nu. Zoonet aan tafel den heer Ortega weer wat bestudeerd. Eén ding althans is zeker niet van Brouwer afkomstig; de journalistieke faconde (loslijvigheid, zeer vrij vertaald!) waarmee de man een ‘idee’ ontwikkelt; hij wikkelt met kennelijk genoegen 6 zinnen af waar een ander het zonder moeite in 2 precies goed zou zeggen. Enfin...

Ik heb 5 of 6 blzn. geschreven bij het verhaal van kapitein Horner en zijn vrouw, dat mij in de Forum-proef wel erg samengedrongen scheen, vooral tegen het eind.

En nu addio, de rest uit de Lichtstad!

Hartelijke groeten onder IV,

je

E.

Vervolg van de Spijsvertering.

Ortega uitgelezen voor het slapen gaan. Verreweg het belangrijkste vind ik §9 van het laatste hoofdstuk (het groote) - maar vooral omdat het actueel is. - Ik zal je nu wat zeggen: als je niet erg oppast, schrijf je tegen je 50e jaar iedere zes maanden een boek van deze waarde, en wschl. beter gesteld. Je hebt je daarvoor maar op de hoogte te houden van verschillende dingen, een juxtapositie te houden tusschen ‘oud’ - een beetje geschiedenis, liefst persoonlijk geïnterpreteerd - en ‘nieuw’ - belangstelling betoonen voor de vragen van den dag. Je moet natuurlijk ook af en toe de conclusies van je gedachtegangen durven trekken, ook als ze ‘stout’ lijken; bv. het groot-Europa dat Ortega's heil bevat. ‘Stout’ zien strekt trouwens altijd tot aanbeveling; als de werkelijkheid je straal ongelijk geeft, ben je dan toch een ‘stoute’ geest. - Ik moet je zeggen dat ook hier de bijsmaak voor mij alles wordt; misschien is deze Ortega tenslotte heel sympathiek, en zeker is hij een onvergelijkelijke phoenix naast ir. Mussert, maar een ‘vent’ is hij voor mij niet, ondanks al zijn bewondering voor Caesar. (Zijn theorie trouwens dat Themistocles en Caesar de twee eenige heldere koppen waren van de Oudheid, en de verklaring die hij daarvoor geeft, vind ik weerzinwekkend kinderachtig.) Ik krijg hierna lust om Spengler te lezen, om te zien of Spengler niet als wezen totaal iets anders is. De heele sympathiekheid van Ortega berust voor mij - tot dusver tenminste - op het feit dat hij grootendeels ‘aan den goeden kant’ staat. C'est déjà quelque chose, in dezen rottijd; inderdaad.

Ik had graag dat je mij precies zei wat je van den man denkt, en of jij hem eigenlijk wel hooger aanslaat. Het zou mij verwonderen, en eerlijk gezegd, geloof ik het nu niet eens. Dat je zijn boek ‘prachtig’ vindt voor Het Vaderland zegt tenslotte niets; ik ook zou het iederen Hollander met kracht willen aanbevelen die zich ‘nationalist’ voelt. Ik zal het doorsturen naar Jan Greshoff en naar mijn schoonvader ook, enfin, reclame ervoor maken. Maar dit zegt onder ‘ons’ niets.

Ik zal ook met plezier zijn volgende ‘aanval’ lezen, die hierin wordt aangekondigd, maar liefst in een Fransche vertaling, als die bestaat. Ik wil Malraux ook vragen wat hij van dezen heer denkt. (Misschien kent hij hem niet.)

Aan 's Gravesande zond ik een uitknipseltje uit een catalogus van Boucher, met 4 regels over Dumay. Vol dreigement, omdat je zoo'n ‘hyper-radicaal’ kritikus bent. ‘En nu schrijf je zelf een boek’! Angèle daarentegen wordt in dezelfde catalogus opgehemeld in termen waarvan ik zou blozen als ik Hennie was. Als dit boekhandelaarsvernuft de gemiddelde smaak van het vaderland aangeeft, dan is Angèle 10 × meer Hollandsch dan Dumay (wat je verblijden zal) en berekend op niets minder dan de stormachtige verovering van den Hollandschen lezer, vooral degeen die intellectueel is ‘opgehoogd’. - Jan Greshoff zette in dezelfde catalogus zijn portret naast mij onder Diderot, bij een ongeteekende tekst die bulkt van verzaligdheid bij alles wat in Parijs uitkwam van 't seizoen. ‘Onze Fransche medewerker’ noemt hij zich; dan weten de ingewijden tenminste meteen wie die anonieme lofzanger is. Ik vraag mij af wat ‘E. du Perron’ naast dien heer te maken had, en waarom Diderot moest worden meeverkwanseld (enfin, hij was in brons). Ik heb er Jan maar geen verwijt van gemaakt - hij krijgt iedere keer al iets onaangenaams te hooren, - ik begrijp het alleen niet, en het is ongetwijfeld een voorbeeld van de degeneratie die tòch over ons komt door de journalistiek. Nog iets waarin Poe ongelooflijk zuiver is gebleven. Slotsom: Poe's intelligentie is èn superieur èn onvergelijkelijk oorspronkelijker dan die van Ortega y Gasset; de laatste is oneindig meer dan hij (want ook hij is een beetje aangetast!) een journalist. Amen.

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie