E. du Perron
aan
Menno ter Braak.
Parijs, [9 juli 1935]
Parijs, 9 Juli
's avonds.
Beste Menno,
Ik heb de brochure van Huizinga gelezen en vind het, in groote lijnen, uitstekend. Hij ouwehoert af en toe, en vervalt soms in nogal komische details, maar wat doet dat ertoe, waar hij aan het begin verklaart (of ongeveer) dat hij zich met het ‘burgerlijke’ in ons volkskarakter vereenzelvigt en lak heeft aan de voorgeschreven ‘heroïek’ van de idioten? Wat hij van de verdwazing van de gemechaniseerde (over)organisatie zegt, en de manier waarop hij het gevaar en de humbug blootlegt van de laatste organisatie die de moderne staat is - ‘état totalitaire’ - is, in een zoo kort bestek, meesterlijk (al is het ook schoolmeesterlijk). Wat verwacht je meer van hem? hij is nu eenmaal geen Multatuli. Bovendien zou ik een Multatuli op het oogenblik alleen kunnen verdragen als hij niet voorschreeuwer van een georganiseerde massa was. In zekeren zin zou Huizinga sympathieker zijn dan wijzelf - voor mijn innerlijkste waardemeter! - als hij het verdomde zich te organiseeren, zelfs tegen het fascisme.
Op 14 Juli a.s. worden hier botsingen verwacht tusschen de front-unisten en de croix-de-feu's. Ik begin het te voelen als een valsch heroïsme om mee te loopen, zelfs bij degenen die het sympathiekst, of beter: die het minst-antipathiek zijn. Als ik mijzelf werkelijk trouw ben, moet ik erkennen dat de heele boel stinkt, en mij lauw laat. Malraux is voor mij een gevaarlijk en slecht voorbeeld, al is zijn ‘heroisme’ wschl. echt. Ik ben er zeker van dat ik, als het erop aankomt, nog wel ‘heroïsch’ genoeg zal zijn om te crêpeeren - vlug of langzaam - voor wat mij werkelijk sympathiek is, maar die tegenwoordige ziekte om alles wat zich organiseert te justifieeren door groote historische stroomingen en beschavingen (methode en manie van Malraux) als christendom, communisme, bolsjewistische idee, enz., maken mij au fond tureluursch.
Ik wil voor Vigilance wel doen wat ik kan, omdat ik nu eenmaal hier ben en het als een lafheid voel (dat is misschien mijn dwaasheid) om mij aan alles te onttrekken. Maar als 14 Juli voorbij is en er is niets gebeurd - het botsen wordt dan uitgesteld tot October! - dan heb ik eig. alleen nog maar lust om mij buiten dit heele soldaatje spelen te houden, als buiten iets minderwaardigs.
Misschien begrijp je hierna toch hoe ik, voor een groot deel, met het ‘wijze’ gepraat van Huizinga sympathiseer. Ik ben zelf ziek van de overvoeding door allerlei ‘brandende maatschappelijke vraagstukken’ die ons nu overkomen; wij moeten meedoen, wij moeten op de hoogte zijn van de z.g. ideeën van alle mediocre politieke ‘geesten’, wat een zee van tijd en inspanning en goed humeur kost, en als wij dan een béétje kritisch doordenken, moeten we ons tevreden stellen met wat ‘heroïsche’ mythen en voor ‘diepste stroomingen’ doorgaand kultuurhistorisch gelul. De ware moed is om het te verdommen een aandeel te hebben aan ‘deze tijd’.
Dat is dat. Als ik nog eens over het congres schrijf, zal het zijn in deze geest. Dit is eigenlijk, onderin, de onthulling geweest, voor mij, van dat gedoe van preeken en microfoons.
Nu nog iets heel anders. Ik heb vandaag vrij lang over je verhouding tot Vestdijk nagedacht, eerst na herlezing van je brief, daarna na lezing van je stuk over P.E.N.-club en Maatschappij in Panopticum (dat verrukkelijk is, vooral de tirade over het was!) - Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik jullie verhouding absoluut oneerlijk vind, en zeker jou onwaardig. Als V. alles lezen kon wat je mij over hem schrijft, zou zelfs hij - je ziet, ik ga ver! - er misschien geen prijs meer op stellen bij je thuis te komen. Je bent ‘mild’ tegen hem, je houdt een illuzie van vriendschapsverhouding gaande, om hem op je gemak te kunnen verachten. Ik ben wschl. grenzeloos naïef, maar ik begrijp niet goed hoe je dit in overeenstemming kunt brengen èn met je principes (of hoe je 't noemen wilt) èn met je doodgewone smaak (wat jij 't honden-instinct noemt).
Forum heb ik verder aan Chiaromonte meegegeven die graag je fransche rede wilde lezen. En (dit is voor mij heusch een belangrijk symptoom!), ik gaf het hem mee zonder eenige spijt, zonder belangstelling voor de rest (ik heb niets dan je panopt. gelezen en een paar verzen van Van Hattum, die ik erg aardig vond). Ik ben werkelijk klaar met dit blad, en de spitsvondigheden van Vestdijk over Verwey zeggen me niets, op zichzelf niet en nog minder als komend van dien vent die in de Mij gaat zitten, na jouw laatste alinea in je panopt. daarover in Forum te hebben geduld. Dat hij zich in zijn eigen blad door jou onder de vodden laat rekenen, terwijl jullie vriendschappelijk met elkaar omgaan, is mij een raadsel, maar niet alleen voor hem, vooral voor jou. Of is de beroepsmisvorming ook bij jou al zoover ingetreden dat je wat gedrukt wordt voor literatuur =spel = ontkrachte opinietjes zonder werkelijk persoonlijk belang, aanziet?
Hoe het zij, na den brief die ik hem schreef vind ik dat ik hem vriendschappelijker behandeld heb dan jij. Zelfs door hem dien brief te schrijven.
Hartelijke groeten van je
E.
Terwijl ik dit net af heb, komt je brief waarin je het hebt over onoprechtheid en mildheid. Ik ben natuurlijk bereid je oprechtheid aan te nemen, maar verklaar mij dan wat ik hierboven schreef; onttrek je niet aan een verklaring, maar leg me uit waarom ik zoo stom schijn te zijn. Juist omdat ik je houd voor een van de oprechtste en eerlijkste menschen die ik ken, begrijp ik zoo weinig van wat ik je mildheid genoemd heb. Mild is niet gaga, mild is ‘begrijpen’. Je hebt van alles begrepen, behalve dat je begrijpen van Vestdijk het gevolg had dat je Greshoff en mij in de steek liet (hoe moet ik het anders noemen?) - en ik zou toch voor het minst willen dat je dàt begreep, nu het zoover is.
Als je mij de verklaring die ik hierboven vroeg - vóór je brief kwam - liever niet geeft: omdat het je te lang of te moeilijk is, of omdat ik er te ‘imperialistisch’ of te stom voor ben, schrijf dan niet. Ik zeg je dit niet in kwaadheid, maar in vriendschap. Ik neem aan dat ik een moeilijk te verdragen manier heb om op mijn stuk te staan, maar ‘imperialisme’ is dit m.i. toch niet precies; ik heb je bovendien niet gezegd wat je doen moet, maar wat ik van je had verwacht. Er is een verschil. Je schijnt vergeten te zijn hoe positief je met Greshoff en mij besproken hebt - èn hier, onlangs, èn in Brussel, de laatste keer - dat je er niet over dacht het stuk van Varangot te laten vallen, vooral niet sinds je het nog eens had overgelezen, enz. Dit schijnt allemaal weggevaagd door je begrip van Vestdijk - het moment voor dit begrip is trouwens ook uiterst gerechtvaardigd! Mijn stommiteit en onaangenaam karakter berusten vnl. op het feit dat ik het heele gedrag van V. niet anders kan ‘begrijpen’ dan zooals ik - en jij - het genoemd hebben. Als je ‘eigen onafhankelijkheid’ eruit bestaat dat je Greshoff en mij nu afvalt, dan zou het voor ons prettiger geweest zijn als het was ten behoeve van een sympathieker personage, en het blijft onprettig dat je ons dan niet eerder gezegd hebt dat we zulke vervelende imperialistische lieden waren. Ik zeg je dit alles nu niet als verwijt, maar om je te overtuigen van een zeker recht dat wij hebben - wij, die in een andere vriendschapsverhouding tot je meenen te staan dan vriend Vestdijk - om ook een beetje te worden ‘begrepen’.
Dus: schrijf of schrijf niet, precies zooals het jou het beste uitkomt, en zooals jij met je opvatting van vriendschap overeen kunt brengen; niet anders toch, hoop ik, dan volgens het principe dat je vroeger had, althans tegenover mij.
Wil je me de copie van mijn brief aan V. terugsturen?
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag