E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, 5 augustus 1935
Parijs, 5 Aug. '35.
Beste Menno,
Dank voor de brief van Huizinga, waarover ik je heel wat te zeggen zou hebben, maar de energie ontbreekt me, op papier. Hij schijnt te hebben ontdekt dat je in ieder geval eenig talent hebt als schrijver. En hij is blijkbaar ook gesteld op een contact tusschen jullie, - van oudere tot jongere dan. Het fraaiste stuk is toch die ‘matelooze verachting’ van die jongere biologen, ‘uitgedrukt in een glimlach’, waartegenover H. je ziet ‘omkrullen en wegwaaien’. Hij arrangeert de zaken wel zooals hij ze wenscht, wat mij onwetenschappelijk lijkt en weinig historisch. De ‘matelooze verachting’ van een stel postzegelverzamelaars tegenover iemand die bv. wel eens konijnen schiet, en niet aanvaard heeft dat de zin van het leven (‘zullen we maar zeggen’) gezocht kan worden buiten de philatelie... Maar, zooals je zegt: voor iemand die in het wetenschappelijke verstard is, is de brief toch erg aardig, en, hoewel hier en daar bepaald onintelligent, toch gelardeerd met begrijpen.
We gaan morgen, d.w.z. den dag daarop, toch naar de Morvan.
Van daar nader.
Hartelijk je
E.
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag