E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Batavia, 2 februari 1938
Batavia, 2 Febr. '38.
Beste Menno,
Ik maak gebruik van de vrije dagen als gevolg van de bevalling van mevrouw Biesterfeld om je te antwoorden. Maar vóór alles: mijn adres blijft tot 15 Febr. Park-Hotel, Bat., daarna is het: Molenvliet West 9a, Batavia-C.
Ik schreef, na jou, aan Vestdijk en aan Jan. Mijn tijd is nu wel voor ¾ opgevreten, tenminste zoo voel ik het. Gewend ben ik zeker nog niet, maar het archief heeft zeker aangenamer kanten dan vele andere ‘dienstbare betrekkingen’. Met-dat-al, blijf voor me uitzien naar een ‘postje’ in Holland. Als je met Moll kunt praten, graag. Misschien kan hij mij aanstellen voor die ‘literaire afdeeling’. Als ik zeker ben dat ik zooiets krijg, wil ik er ook wel het onmisbare pampier voor halen. Batavia heeft veel aardigs en Bep zegt dat zij er nu zoowaar van begint te houden, maar toch... De Europeesche vrienden zijn onvervangbaar, omdat het gevoel van strijdkameraadschap, dat wij in Europa hebben niet alleen onder elkaar, dwz. onder een paar hollandsche pennisten van zekere richting, maar ook met iemand als Chiaro hier eenvoudig niet bestaat. Er zijn hier aardige lieden, tusschen de ergste prollen, maar de heele structuur van hun leven is anders. Hun ‘nobelste’ belangen zijn dat dus ook.
Ga Chiaro vooral opzoeken, hij verdient het. En als je wat voor hem doen kunt... Ik hoop dan ook dat je Caffi in Parijs zult zien; volgens de laatste berichten had men daar wat voor hem gevonden. Zijn tijd in het zuiden was erg pijnlijk en is wschl., tegenover die oude vrienden, over en weer op een ontgoocheling uitgedraaid. Geef mij dan uitvoerige berichten over iedereen in Parijs, natuurlijk ook Malraux, als je hem ziet. En zeg hun dat mijn heele ‘drama’ hier in Indië de meest banale vorm aanneemt: die van ‘je broodje te moeten verdienen’. De ‘inheemschen’ zijn wel sympathiek, maar wantrouwen - terecht! - iederen Europeaan die toenadering zoekt en in ieder geval is er, onder hen, aan zooiets als een situatie of baan niet te denken.
Ik antwoord nu op je brief. Wat je me van Varangot schrijft- ook Jan schreef er iets over - is afschuwelijk. Het moet vooral tergend zijn geweest je goed humeur te laten verpesten door zóó'n stuk lintworm. Een trap onder z'n gat is zeker het eenige waar hij recht op heeft. Het gekke is dat ik - van hier gezien - nog niet eens uitschakel dat de klungel dit alles begonnen is als ‘experiment’, zonder werkelijk besef van wat hij deed. Zooniet, dan is het niets dan een raté en een ploert in optima forma; te meer zoo als je zijn jeugd in aanmerking neemt. Maar daarom juist. De man lijkt me te lullig om zoo'n positieve ploert te zijn; vmdl. is hij zelf, op de een of andere manier, dupe van deze heele campagne van hem (dwz. misschien verbeeldt hij zich, ook in Truida's oogen, een moderne Julien Sorel of zoo te zijn). Dat hij, in zijn situatie, een verantwoording zoekt, en bepaalde dingen tracht af te reageeren, zooals dat heet, is het a b c van dit geval. Van de arme Truida is het te apprecieeren dat ze hem ‘trouw’ blijft; jammer alleen dat ze de Tine moet spelen voor zoo’n Multatuli. Maar de illuzie vermag veel; en het ongeluk voor haar is doodgewoon dat ze niet tegen iemand anders is aangeloopen. Zooiets doet je soms raar kijken: denk je deze zelfde vrouw in, getrouwd met een behoorlijk mensch, en hoe ze dan, in dit zelfde moment, over den heer Victor Varangot zou oordeelen.
In ieder geval hoop ik dat zoowel Jan als jij deze vieze smaak spoedig weg zullen spoelen. Ik veronderstel dat jullie den edelknaap nu definitief zijn congé hebben gegeven. Laat hem dan verder aflullen wat hij wil bij alle Toussaints, zelfs van Boelaere.
Dank voor 't bezorgen van De M. v L. aan Annie. Maar... hàd je een waarloos ex., of heb je er althans een voor mijn rekening aan Q. gevraagd? Ik zou 't mezelf niet vergeven als je uit eigen zak ƒ 4.40 had betaald voor een boek dat ik voor de helft kan krijgen; je begrijpt dat zooiets niet in mijn bedoeling kan hebben gelegen?
L'Espoir heb ik uit. Ik heb het als een nachtmerrie gelezen. Het is goed, zeker, en vol bewonderenswaardige rake formules, maar, 1e heb ik voortdurend een soort zelfverwijt van lafheid, dat ik André, Chiaro en anderen naar die hel heb laten gaan en zelf naar Indië ben uitgeknepen (ik voel dit werkelijk soms als een vrij vies verraad aan de vriendschap), 2e heb ik tegelijk het gevoel dat al dit geoorlog mij eigenlijk geen bal kan schelen. Ik schreef aan Jan dat, als dit boek niet zoo actueel was, als wij er niet in zekeren zin zelf in waren betrokken, ik al deze heldhaftigheden en krijgslisten en oorlogstechniek en brand en moord zou lezen als een moderne (en intelligente) Leeuw van Vlaanderen. Wat Gans zegt is zeker onjuist, maar dat het zóó bot zou zijn heb ik ook nooit gevreesd. En toch, hoe eerlijk ook, Malraux is geen Gide: hij erkent het noodige compromis met de handeling. Tenslotte heeft Goethe dit heele probleem van ‘être et faire’ al opgelost toen hij zei: ‘De mensch die handelt is gewetenloos’ (ook dat schreef ik aan Jan). Malraux ontdekt dit nu, pijnlijk en uitvoerig. Het vervelende is, dat hij dit ontdekken moest in zoo'n sfeer van niets dan oorlog. Zijn ‘apocalypse’ wil ik wel nader bekijken, misschien is het ‘volk van Spanje’ daar rijker aan, inderdaad, dan de ‘Moren’ van Franco (die overigens wel erg exclusief als Moren worden voorgesteld; 't is goddôme of alle rasechte Spanjaarden van dièn kant pour le besoin de la cause zijn versmolten). Maar het ‘lyrisme’ en de ‘fraternité virile’, vooral dan die op kookpunt en bij oorlog, gaan natuurlijk precies zoo op voor de fascisten.
Verder is een bezwaar van mij tegen 't boek - of misschien niet eens een bezwaar, maar een reden te meer waarom het mij niet pakt als La Cond. Hum. - die doorloopende verspringing van personages. Tenslotte kan het mij niet meer schelen wie (dwz. onder welk etiket of welke naam, één van de hoop) bezig is de oorlogsdoop te ondergaan. De heer Garcia, die nogal intelligent is, staat mij tegen omdat hij toch een beetje het luchtje heeft van Ehrenburg. Scali is mij misschien het meest sympathiek, maar vmdl. vooral omdat ik daar Chiaro in proef. Bergamin ken ik niet; wie is dat, denk je, in 't boek? De heer Manuel met zijn twijgje en zijn steeds korter wordende haren, die van musicus officier en chef wordt, laat me siberisch, hoewel daar misschien ook wel een ondervinding van Malraux in verwerkt zal zijn. Mutatis mutandis is dit de Kyo van dit boek, maar geef me dan maar Kyo! Magnin heeft wel iets geschikts, doet mij denken aan een kruising tusschen Bourotte en Malraux zelf; maar verder zijn er misschien maar 2 passages die mij werkelijk ‘ontroerd’ hebben; het gesprek van Scali met den ouden Alvear en dat van Scali en Garcia in 't gebombardeerde Madrid, als die geiten tusschen hun beenen loopen. Verder heb ik nog maar één behoefte: dat Malraux nu maar een heelen tijd geen oorlog en revolutie en andere uitmoordbedrijven meer behandelt.
Maar zijn ondervinding lijkt mij - al is het in één richting geformuleerd - én genuanceerd én zeer intelligent én gevarieerd zelfs (al is 't zonder de ‘gevaarlijke’ variaties) én juist. Dus Gans maakt er zich wel erg makkelijk van af, met zijn praatje. Ik ben ervan overtuigd dat ik, als ik mee was gegaan, in groote lijnen precies tot dezelfde conclusies zou zijn gekomen als Malraux. Maar waarom dit boek L'Espoir heet, begrijp ik niet best. Het zou L'Expérience, of La Réalité de la Guerre of Le Compromis moeten heeten. Want als meneer Garcia zegt dat hij weet waarom hij daar is, en dat het is om het lot van de boeren te veranderen, geloof ik dat hij Scali op een erg simplistische manier tracht te verneuken. En als hij op Ehrenburg lijkt, dan moet ik er zelfs hard bij lachen.
Ik denk niet dat ik erover schrijven zal, vandaar dat ik me hier zoo ontboezem. Al mijn vriendjes van de Algemeene Secretarie en zoo verdringen elkaar overigens al om het te lezen.
Het stuk van mevr. Romein heeft me vermaakt. Dus ook al oneerlijk! Het is alleraardigst om te zien hoe de liefde voor een mede-marxist al deze ‘historici’ oneerlijk maakt. Ik zal op dit alles antwoorden in mijn artikel over Saks, dat een definitieve afrekening zal zijn en waarin ik allerlei aardigs zal vertellen, o.a. dit - waar ik door D.D. op gebracht ben - dat Multatuli met zijn ‘ravijn’ nooit een ravijn, bergkloof of afgrond bedoeld heeft, dat dit idee absoluut komt van zijn interpreteerders en in geen enkel opzicht met zijn beschrijving van dat ‘ravijn’ klopt! Een woordenboek van 1858 geeft trouwens voor ‘ravijn’: gracht, en Van Dale, nu nog: holle weg, vóór bergkloof. Dit bewijst niets voor de waarheid van de Havelaar, maar wel voor de rustelooze neiging van al die lieden om Multatuli te laten liegen. - Verder heb ik nog wat dokumentjes gevonden op het Archief: o.a. zijn trouwacte (zeer belachelijk), wat briefjes voor Scherius geschreven in Menado, een compleet Jaarverslag v. 1849 in Menado en nog wat snippers uit Ambon. Alles bijeen niet veel waard, maar geschikt als ‘aanvullend artikel’, omdat men zoo weinig van dezen tijd weet. Maar dat publiceer ik niet in mijn stuk over Saks natuurlijk; dat wordt een apart verhaaltje, hetzij voor Gr. Ned., hetzij voor Koloniale Studiën hier.
Ik verkocht - althans voorwaardelijk, want hij moet het ms. nog zien - mijn Van Harens aan Querido. Het gaat verschijnen als apart klein boekje, waarvoor ik ƒ 115. - voorschot krijg. Het ms. gaat morgen naar hem toe (ik peuterde er nog wat aan, maar niet veel toch). Het volgende boekje, dat Ontdekking van den Javaan zal heeten, gaat ook apart, en zoo voort. Misschien is dit voor mij de manier om niet altijd maximum arbeid te leveren voor minimum loon, want als ik een boek van 500 blzn. aflever, urmt de Querido en zegt dat hij zùlke hooge drukkosten heeft dat ik ervoor moet bloeden. Deze uitgeverslogika: de auteur moet minder verdienen omdat hij zoo veel geschreven heeft, is niet langer naar mijn zin. Als de kleine boekjes succes hebben, kan hij ze laten herdrukken in dikke verzamelbundels, desnoods zonder mij verder voorschot te geven.
Heb je er eenig idee van, hoe De Man v. Leb. in Holland gaat? Hier lang niet slecht, ondanks den belachelijken prijs. Maar ik heb zoo'n idee dat Q. altijd zal urmen als het mij betreft, ook al werd het in z'n soort een best-seller. Hier is het beter verkocht dan Saks, die ƒ. 2. goedkooper is. Dat ik me nog eens met zulke dingen zou bezighouden!!
Als ik die post bij de N.R.C. gekregen had, hadden ze geen ander hoeven aan te stellen en ik geloof wel dat ik me behoorlijk van mijn taak gekweten zou hebben, zeker beter dan Vic. Maar volgens Vic - aan Vestdijk - had ik ‘geen schijn van kans’, en de lompe manier waarop ik beantwoord ben, deed denken aan uitgesproken vijandigheid. Tenzij dit rotterdamsche krantenmanieren zijn. Toch mòet er vroeger of later wel een gaatje gevonden worden, met een werkje daarin dat ik doen kan, zelfs in Europa ( = Holland), niet?
Huet: ik deel je bezwaren, maar hij hééft een paar aardige boeken geschreven, ondanks, en zelfs door, de citaten. Het Land van Rembrandt is wel zijn meesterwerk, en toch zeker een heel stuk belangrijker dan het fameuze Herfsttij. Ik las het tenminste met heel wat meer leering en genoegen, ofschoon ik het Herfsttij ook niet versmaad. Verder zijn zijn indische brieven aan Potgieter heel aardig (deel 2 en 3); de rest van zijn correspondentie is een volkomen bewijs van Mult.'s grief over de ‘stijve briefjes’. Maar àl die geestigerds uit dien tijd waren ongelooflijk stijf en ouwehoerig ook als ze leuk waren, getuige de brieven van de besten: Geel, Bakhuizen v/d Brink, enz. Multatuli is werkelijk een mirakel van lichtheid, raakheid en intensiteit geweest, als je zijn correspondentie daarnaast legt; zijn proza is zoowat het eenige dat er niet bij loopt of het hevig moest worden gemasseerd. - Ik zou er overigens voor voelen om de historische schetsen van ‘Bakkes’ te lezen, vmdl. zijn die beter nog dan Huet. Wat de Litt. Fant. en Krit. betreft: een keuze zou goed kunnen zijn, maar zooals ze daar bij elkaar zijn is 't net als met 't Journal van de Goncourts: misschien nuttig als ‘kroniek van den tijd’, maar met een hoop rotzooi. (Huet's artikelen over Mult. zijn me overigens meegevallen; zijn standpunt is sympathiek, heel wat sympathieker dan dat van Saks.) En verder moet Huet een soort autobiographie geschreven hebben, die zijn beste werk is. Weet je dat? Ik las erover en zocht ernaar, maar op dat gebied vind je in Indië nooit iets. Kan je 't voor me opsporen en als je 't vindt mij dit werkje zenden? Je kunt het met liefde terugkrijgen als je er zelf op gesteld mocht zijn, maar zoek het (misschien moet je wel eerst den juisten titel in een bibliotheek nazien; - of zou 't een groot opstel zijn in de Litt: F. en K.?)
Ziezoo, ik geloof op alles geantwoord te hebben. Heel veel hartelijks, ook voor Ant en van Bep, (die inderdaad relatief hier nogal aardt, terwijl ik juist voortdurend en op mysterieuze wijze sukkelende ben), een ferme hand van steeds je
E.
P.S. - Ik zal je boodschap aan Coert Binnerts, die op 't oogenblik de Oranjefeesten in de koelte ontvlucht is, overbrengen. Hij vertrekt in Mei a.s., heeft al passage. In Juni kan je hem dus verwachten. Dat is nog lang.
Kan je aan Jan vragen mij een 2e nr. van Gr. Ned. van Januari te zenden? Het 1e heb ik ook nog niet, maar dat komt wschl. eerstdaags.
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag