E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Batavia, 5 februari 1938
Batavia, 4 Febr. 1938.
Beste Menno,
Dank voor het fraaie knipsel waarin Varangot en ik - neen, toch ik en Varangot - aan weerskanten van den heer Moravia (vriend of ex-vriend van Chiaro!) worden opgehangen, als vlinders die tot ‘staal’ dienen. Is dit van Loon's vizie op het geval?
Het andere lor - de zoo hoogoorspronkelijke ‘eerste aanklacht’ van den lectuurmaker De Man, las ik al. Als ik in Holland was en een blad tot mijn dienst had, zou ik antwoorden. Met alle verachting. Maar dat zal wel onverstandig zijn. De 2 bladen waarin ik deze ‘aanklacht’ zag overgenomen (is Maurits Dekker hem niet al 2 jaar vooruit?) waren: De Avondpost en De Maasbode. Dat is onthullend genoeg, misschien.
Ik lees op 't oogenblik (ik lig met influenza te bed, en dit is tenminste een uitgesproken kwaaltje, bovenop de geheimzinnige dingen die ik verder in me schijn te bergen) Huizinga's Erasmus. Met heel veel genoegen, instemming, sympathie - vooral voor Erasmus natuurlijk. Je zou op een keer eens onze positie moeten weergeven: waarom wij ‘slingeren’ tusschen Erasmus en Multatuli. De meerdere gratie, genuanceerdheid, geliktheid van no 1 is toch ook: gebrek aan moed, aan temperament, die no. 2 zooveel meer had. Maar verder, op dit verschil van temperament na, dat misschien hetzelfde is tusschen libéral en libertaire (anarchist) dat Malraux in L'Espoir noemt, is er veel overeenkomst. Beiden satyriek, beiden tot het uiterste politici zonder partij, beiden individualist, beiden strijdende met spot tegen het brute, dus beiden ‘humanist’. En wij zijn soms zoo dapper en agressief als no 2 - of willen het althans zijn! - soms zoo laf en vredelievend wegwijkend als no 1. Er moet een mooi hoofdstuk over te schrijven zijn, waarom eig. deze 2 Nederlanders de eenigen zijn die ons aantrekken en inspireeren; en niemand zal dat zoo goed doen als jij. (Als ik daar niet zeker van was, zou ik het zelf eens probeeren.)
In ieder geval, ik beleef er veel plezier aan, bij gebrek aan beters; en na L'Espoir is het bepaald uitgezochte lectuur om weer in evenwicht te raken. Wat Huizinga betreft, als hij zoet en bewonderend over Erasmus schrijft, van wien hij op z'n allerbest toch een klein en heel wat laffer zoontje is, vind ik hem aardig; maar als hij over hem begint te ‘kritiseeren’, met volkomen onverantwoorde praatjes over ‘den weg naar Damascus’ van de ‘allergrootsten’ - zoodra iemand met wijding zoo'n woord als ‘allergrootsten’ gebruikt, kan je er zeker van zijn dat hij je op een vage manier zit te bedotten - hangt hij me den keel uit. [Die weg naar Damascus heeft Erasmus nl. niet doorgemaakt; en Huizinga zit hier op het grootere van de allergrootsten te sabbelen, precies als Saks.] Het beroerde van zoo'n ernstig-wegende en alles-bekijkende geest als Huizinga is: dat je uitgenoodigd wordt a priori te gelooven dat hij wel uiterst-op-de-hoogte is, door-alles-heengegaan, ERNSTVOL en VERANTWOORD. En dat je, na ampele bestudeering, zou zien dat hij een véél lichtvaardiger (léger) geest is, niet alleen dan Erasmus, maar zelfs dan de ‘onbesuisde’ Multatuli. Maar hoe breng je een Hollander dat aan z'n verstand? Ik heb overigens werkelijk niets tegen Huizinga, ik lees hem zelfs heel graag soms. Ik las met veel plezier zijn Wetenschap der Geschiedenis (zonder een appendix tegen Romein en jou, naar het schijnt); dat is toch, voor een prof in de geschiedenis, ongewoon frisch en soepel? Niet? En werkelijk voortreffelijk voorgedragen; H. op z'n best.
Ja, ik heb nog één klein dingetje tegen hem. Voor iemand die zóó goed schrijft en wiens woorden door iedereen zóó nagewogen worden, is hij soms wat al te slordig. Op blz. 9 van deze Erasmus (2e druk) staat dat E's moeder ‘aan een pestepidemie’ gestorven is. Dat zou hij toch niet mogen doen; dat geeft mij lust hem te vragen wat hij daar precies mee bedoeld heeft: bv. dat er een heele epidemie noodig was om dat mensch te dooden, of dat ze aan angst voor die epidemie is gestorven, ofwel achter-aan, toen die epidemie al zoo'n beetje voorbij was, en dgl.
Tot zoover; dit is eig. een supplement op mijn vorigen brief. Ik ben niet in mijn sas; physiek niet, maar nog veel minder moreel. Ik wil terug naar Europa. (Maar Bep profeteert dat we dan ook ‘niet lachen zullen.’)
Hartelijk gegroet van ons bei,
steeds je
E.
P.S. Vanmiddag krijg ik hier een z.g. beroemde Indische figuur aan mijn zweetbed: de Jood Sam Koperberg, ex-communist nu ‘agent double’, naar men zegt, groot man in de Vorstenlanden, groot fantast-leugenaar. De man wil laten zien dat hij voor de letteren voelt en géén analphabeet is, heet mij te ‘bewonderen’. Wil een blad oprichten of zoo. Komt allemaal neer op smoezelen en lullax.
II
Het is gewoon schandelijk zooals wij misbruik maken van onderstrepingen. Jij doet het ook, maar misschien niet zoo kras als ik. In Europa was 't al zoo, maar ik geloof dat het sinds ik hier zit erger geworden is. Deze brief is bv. net zoo geschreven als Jan Greshoff spreekt. Waarom?... - Als ooit onze brieven gepubliceerd worden, later, dan moet - moet (streep eronder!) iemand zich ermee bemoeien en alleen de strepen door laten gaan die onmisbaar zijn tot goed begrip. Ik schrijf meer en meer met een streep onder ieder woord dat ik sprekend betonen zou, wat niets te maken heeft met het begrip. Maar als het waar is dat het den laatsten tijd verergerd is, dan weet ik wel waarom: dan is het gewoon een bewijs van zwakte, van bloedarmoê, niet in den zin van de lectuurmakers die cerebrale bloedarmoede verwijten aan de highbrows, maar in den physieken, den meest reëelen; omdat ik mij wel buitengewoon belabberd voel, physiek, sinds ik hier ben. Wil je gelooven dat ik met mijn pennehouder vecht soms, om hem te laten loopen zooals ik wil en niet zooals hij wil?
Dit schrijf ik ’s middags om 5 uur: een halfuur voordat de Jood komt. Maar ik moet me nog scheren; hoewel ik van plan ben hem in pyama te ontvangen. Verder is het ook weer een pederast; het krioelt van de pederasten, hier in Batavia. Met den vlieger, dwz. ex-vlieger, Van der Hoop (van dezulken gesproken) heb ik min of meer ruzie; verder zijn er een paar bepaald heele vriendelijke onder; met het gros ga ik liever niet om, omdat de omgangsvormen van deze lieden, zelfs buiten hun speciale intimiteit, me toch niet goed ‘liggen’. Overigens hierbij een mopje. Een van deze heeren, ambtenaar hier, had De Man van Lebak lezen en zei toen: ‘God, dat heb ik eigenlijk nooit geweten dat dat zóó'n schoft geweest was, die Multatuli. Ik dacht: Multatuli, nogal een leuke vent, zoo; maar 't blijkt een reuzeschoft geweest te zijn’. (Moraal: ook onder de pederasten komen vreeselijke (streep) spitsburgers voor, en verder moet Multatuli geen man geweest zijn met groote aantrekkingskracht voor de pederasten.) - Amen.
5 Febr.
Gisteravond dan die heer K. hier gehad, die inderdaad een tijdschrift wilde oprichten, waarvan hij mij bezoldigd secretaris der redactie (tevens voornaamste ‘leider’) wilde maken, op ƒ 350. 's maands. Het tijdschr. moet zooiets worden als een indisch Elsevier's Maandschrift, maar, voor de literatuur, met medewerking uit Holland. Denk eens aan hoè aardig opeens, als dat lukte! Jullie zouden dan ook allemaal moeten meewerken. Hij zegt dat hij er al met den heer Terwey van Kolff over gesproken heeft en dat die er alles voor voelt als er ‘wat’ (= geld!) achter staat; maar daarover maakt K. zich niets ongerust en hij spreekt over ƒ25000 erin steken of het een paar kwartjes was. Après tout hééft hij het tijdschr. Djåwå voor elkaar gekregen, maar dit alles lijkt me toch te mooi. In ieder geval heb ik hem gezegd dat hij me gauw nader moest berichten als het plan doorging, want dat ik anders met Augustus weleens naar Holland terug zou kunnen gaan.
Verder heeft hij mij oprecht gebiecht hoe hij tegenover mij stond. Hij - en ook de schilder Bonnet, van Bali - vinden de indische stukken van Het L.v.H. eig. niks (daar zijn het specialisten-Indiëkenners voor, tout s'explique, als je maar even goed kijkt); zoo ‘ironisch’ en zoo; maar de europeesche gedeelten, vooral de gespr. met Malraux (hij is welingelicht!) prachtig. Dit in tegenstelling met allerlei andere Indischmannen, die hoog opgeven over de indische stukken - die ze ‘herkennend’, en overigens stomweg als documentair, lezen - en al dat gepraat van die europeesche intellectueelen en bohèmes (!) hoogst vervelend en onbelangrijk vinden. Maar De Smalle Mens vind K. ongehoord knap en De Man v. Lebak heeft hij verslonden en vindt hij mijn beste boek! En heusch niet door of om Multatuli, want die heeft hij al lang door; dat is een schrijver van humbug, dwz. een humbug-filosoof en die is als Indiëkenner eenvoudig niet te vergelijken met een Snouck Hurgronje, enz. De wijsheid van den ‘Indiëkenner’ allemaal weer, het gelul inzake Mult. van de doorhebbers-kant. Eig. nogal leuk, want het werd allemaal hoogst gezellig voorgedragen. Ik zal toch eens op een keer een stuk schrijven over de waarde van Mult., voor deze heeren. K. is socialist. Maar nu het mooie: hoewel Saks hem dus nader ligt dan ik, moest hij mij volkomen gelijk geven in al mijn sneers op Saks en hij vindt De M.v.L. nu eenvoudig schitterend. Wat doe je tegen zooiets?
Eén woord is juist, dat van Montherlant waar hij zegt dat alles, waardeering of smaad, misverstand en compromis is, voor een schrijver. Op 5 menschen na, is alles wat mij over 't L.v.H. gezegd is, hopeloos gelulhannes voor me. En toch let ik geboeid op deze lezers!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag