E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Batavia, 4 april 1938

Batavia, 4 April 1938.

(Geschreven met z.g. ‘jet black ink,’ een mooie naam voor vies-grijs.)

Beste Menno,

Ik schreef Querido daarnet, in antwoord op een brief van hem, dat ik volstrekt niet van plan ben om hem niets meer aan te bieden, maar dat ik, waar hij mij dwingt naar andere uitgevers te zoeken, ontheven wil worden van het contract, dat hem recht geeft op primeur. Ik moet de vrije beschikking hebben over ‘goede’ boeken ook, om eventueel een uitgever te ‘beloonen’, die wèl uitgeeft wat mijnheer Querido versmaadt.

Van tweeën één: òf hij begrijpt dit en heeft anderzijds de lust De Onzekeren uit te geven (wat hem in het begrijpen flink helpen kan), òf hij grijpt de gelegenheid met beide handen aan om van mij en alle ‘onzekeren’ af te zijn, en in dat laatste geval zal jij dat merken, want dan stuurt hij jou het ms. van Schandaal in Holland. (Die Van Haren-geschiedenis.)

Ik heb hem geschreven dat jij daarvoor dan een anderen uitgever zou zoeken, in Holland, maar entre nous is dit niet eens noodig. Stuur mij dat ms. maar terug, liever dan er allerlei moeite voor te doen. Ik wil het nl. alleen geven aan een uitgever die zich verbindt minstens 4, liefst 6, van die boekjes uit te geven; anders wordt het achteraf weer een hopeloos gedonderjaag. En haast heb ik niet met die Van Harens, - vooral nu niet, nu ik voor de ‘vervolgen’ toch amper tijd heb.

Ik ben er nauwelijks minder erg aan toe dan jij en Jan. Als iemand mijn handschrift nakeek, zou hij misschien zeggen dat ik op den rand van krankzinnigheid sta. [Ik heb hoofdpijn, ben gejaagd, heb lust met iedereen ruzie te maken en zou liefst in geen maanden één koloniaal bekwerk zien.] Ik vorm mijn letters alleen nog maar met de grootste moeite, en terwijl ik vroeger glad en vlug schreef, gaat het nu een slakkengangetje. Schrijf ik niet al een beetje als Vestdijk?

Gister kreeg ik van Binnerts het Februari-nr. van G. Ned. te zien. Mijn blocnotes leken me ellendig: stroef en moeizaam geformuleerd, eig. precies zooals ik nu fysiek schrijf. Dat kwam door de laatste loodjes in Holland (Europa dan); wat mij nu overkomt is Indische samenleving + Bataviasche hitte. Omgang met geestelijke halfwassen en zon voor misgewas.

Bep Vuyk is hier. Ik had haar willen ‘interviewen’ voor 't Bat. Nwsbl. maar zij kwam òf te laat òf had geen zin; daar waar ik een boodschap voor haar achtergelaten had, miste ik haar althans. Het kan zijn dat zij vanavond nog opdaagt, anders is zij misschien verstoord op mij, wie weet, of door Donker jegens mij verdonkerd. Zij houdt morgen een lezing, maar gek genoeg om 10 uur 's morgens, alswanneer ik op het Archief dien te zijn. Bovendien, die lezing is voor de vereeniging van huisvrouwen en interesseert mij op zichzelf hoegenaamd niet. Als Szekely Lulofs hier was, zou zij voor de Kunstkring spreken en door iedereen nageloopen worden, vandaar dat Vuyk mij sympathiek is.

Van Jan kreeg ik een vriendelijke brief uit Putten. Dat is de ‘razernij’ van zoo'n correspondentie in geledingen. Binnenkort weer gif. Ik ben blij dat ik van dit gecorrespondeer met hem af ben. [Hij zal het niet minder zijn om van mijn rotbrieven af te zijn, ça s'entend.] Maar heusch, ik mag hem er geen zier minder om.

Schrijf me of je de Van Harens op je dak kreeg of niet. Je kunt ze onuitgepakt laten en direct doorsturen naar mij; maar teeken het wel aan, wil je, want het is het eenige herziene ms.

Hartelijk steeds je

E.

P.S. - Bij 't afmaken van dezen brief is mijn pyama zoo doorweekt van 't zweet dat ik eruit zie of iemand een glas water over me heeft uitgestort!

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie