E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Batavia, 12 april 1938

Batavia, 12 April '38

Beste Menno,

Daarnet je korte brief, waaruit ik merk dat de depressie je toch sterker heeft aangepakt dan ik dacht. Wat je zegt van dat verlengde heden zonder toekomst is waar voor Holland, maar ook voor hier. Allerlei lieden die er intelligent uitzien, praten er hier ook van of het niet beter is ‘om het goede te zien in het fascisme’, aangezien de democratie immers ten doode gedoemd is. Daarnaast leven de vele optimisten die sussend verkondigen dat de N.S.B. het heusch ‘bij ons’ toch niet haalt. Het geknoei en gekonkel hier, waar ik nu dagelijks wat van merk, is geheel in de lijn van erop of eronder, maar dat wil zeggen: weg met de waarden waar wij voor vechten, en dàt maakt ons zoo beroerd. Dàt voel je onder alles door, of het nu precies een N.S.B.-vorm aanneemt of niet: de suprematie van Jan Lubbes en Jan Prol, het steeds brutaler negeeren en koejeneeren van wat ‘de geest’ is, al heb jij dan het land aan dat woord, en al had ik dat vroeger ook.

Alles wat hier gebeurt, geprobeerd wordt om eens iets van cultuur erin te brengen, is compromis-achtig, voorzichtig, minder dan half. Met Verhoeven heb ik er op bureau lange gesprekken over, en hij is 't dan compleet met me eens en zegt dat hij ook niet begrijpt dat zoo'n pallurk als Zentgraaff hier een durende intimidatie kan zijn voor alles, maar ondertusschen, hij is flink bang voor Z. en zijn neigingen om iets echt frisch' te beginnen, een ‘eigen blad’ en zoo, blijven alleen zuiver in 't gesprek op bureau. Misschien zouden jij en ik samen hier iets kunnen beginnen, voor zoolang als 't duurt. Wij zouden wel eenige lieden met ons meekrijgen en enthousiasme wekken in kleine kring. Maar ja... ik zie ook al hoe kort en betrekkelijk de vreugd daarvan zou zijn.

Intusschen, als je op dat gebied - défense de la culture! - niets meer wilt doen, uit ontgoocheling of wat dan ook, wat rest ons dan? Alleen maar vegeteeren in het hoekje van een ‘klein ambt’, en probeeren ons te doen vergeten om niet gebeten te worden? Ik sterf liever bijtende.

Wat mijn ‘klein ambt’ betreft, dat is overigens ook wel weer afloopende. De begrooting is alweer verminderd, met volgend jaar moet er krachtig worden bezuinigd weer: de daggelden voor 't Landsarchief, die nu op ƒ4000. gebracht zijn, slinken met 1939 tot ƒ 2000., dus je voelt dat ik dan wel afval. Ze zijn zelfs bezig Verhoeven zijn toekomstigen adjunct af te nemen, die nu nog in Holland zit, maar die sinds lang door de meest officieele instanties gevraagd is. Eind 1938 is dus zeker mijn eind op het Archief.

Wil je niet eens met Dr. F.W. Stapel (vraag het adres aan Fred Batten) over me praten? Ik wil hem ook wel schrijven, maar een half uur praten is meer waard dan 3 lange sollicitatiebrieven. De man is me welgezind en op een behoorlijk getuigschrift van Verhoeven kan ik rekenen. Als je met dien Stapel praat, kan jij mij ook zeggen hoe hij is of ‘aandoet’ in een contact dat niet op papier plaatsheeft. De man heeft hoopen werk op touw, een reeks documenten die gepubliceerd moeten worden, een reeks deelen Gesch. v. Ned. Indië, enz. Bel hem eens op, zg. om met hem te overwegen wat er voor mij te vinden zou zijn als ik begin 1939 in Holland terugkom. Dit kan heusch wel iets ernstigs opleveren.

Wat ik je gister schreef over dien Povell van de Harmonie is kluchtig, maar uit den mond van dronken lieden en kinderen... Die man kan niet begrijpen (met den bèsten wil niet, à la Jan!) dat ik zijn Harmonie uitkots en uitgekotst heb, lang voordat de Harmonie wist dat ik bestond. In Indië blijven beteekent voor mij: òf ontrouw worden aan alles wat voor ons het ‘honnête-homme’-schap was, òf me carrément aansluiten bij gezagsvijandige elementen, ‘strijders’ zooals D.D. zegt. Voor dit laatste voel ik niets; daarvoor ben ik toch te veel Europeaan. Maar het andere lokt me zoo mogelijk nog minder. Ik zal met De Harmonie (als symbool nu gebruikt) afrekenen, op een manier dat zij die nù ‘voor 't hoofd gestooten’ zijn, elkaar dàn niet meer zullen herkennen van de schrammen en builen. Wat wil je anders? Ik zou me toch moeten verachten als ik voor dit vee bakzeil haalde?

Met-dat-al kennen ze me steeds meer, hier. Verhoeven nam deel aan een vergadering van de redactie van 't Koloniaal Tijdschrift (van B.B.-ambtenaren). Opeens stelde iemand daar voor om mij te vragen voor ‘koloniale literatuur’ in den ruimsten zin (dwz. niet alleen romans, maar ook biografieën, reisbeschrijvingen, enz.) Een ander: ‘Ja, maar dan zou hij toch zijn stijl moeten veranderen, want ik vind dat hij afschuwelijk schrijft’. Deze man is geestverwant van Boy Heringa en lid van De Harmonie, dat is duidelijk. 't Geeft je toch zoo'n beetje aan hoe ze me hier zien, het pro en contra en het ambivalente. Ik sta precies zoo tegenover hen: dwz. de 10 geschikte lieden op de 150 à 200, doen me mijn walging van de rest nooit vergeten. En ik ben er ziek van, net als jij in Holland, en óók omdat de N.S.B. hier achter loert, en zoo niet precies de N.S.B., dan iets even ergs.

O ja, ik zou je haast vergeten te vertellen dat Beb Vuyk ons nog heeft opgezocht, en zelfs meermalen. Een geschikte dikke zus, even joodsch als indisch, allesbehalve ‘verfijnd’ in haar optreden (ze schrijft bepaald fijner dan ze praat), maar met iets heel eerlijks en betrouwbaars, grof maar geschikt, en tenslotte bepaald sympathiek. Ik zou haar graag af en toe gezien hebben, hier in Batavia. Ze is opgewekt, blijgeestig en het-leven-ààn-kunnend, maar er is meer in haar, en beter. En ze heeft werkelijk een schat aan materiaal opgedaan daar in de Molukken, in de 5 jaar dat ze daar nu zat. Ik heb mij altijd erg tot Ambon aangetrokken gevoeld, dat zij heel goed kent, waar zij o.a. met haar kind dat aan kinderverlamming leed in 't hospitaal heeft gelegen. Haar man is officierszoon, maar met een ambonsche moeder, en hij is de indo-planter uit Duizend Eilanden, heeft ze me verteld. Over de indische stukken van 't L.v.H. was ze erg te spreken, en allerlei dingen over indische families, zei ze, had ze daaruit geleerd. Ze is zelf in Holland geboren en tot op 7 jaar terug nooit hier geweest. Ik heb haar 't Archief laten zien enz. - kortom, we zijn als de beste vrienden gescheiden. Als Bep en ik nog naar Bram Jansen in Makassar gaan, zijn we ook bij haar uitgenoodigd; misschien dat ik dan alleen ga, en dat Bep in Makassar op me blijft wachten. Ik zou er in principe alles voor voelen, maar is plannen maken niet razernij, in dezen tijd? Wat zal er gebeuren tusschen nu en begin 1939? Denk je in dat ik tot Januari 1939 hier zou blijven, dan eerst naar Balekambang (Zandbaai) gaan, naar Makassar, naar Boeroe; dan - in April '39 misschien? - terug naar Europa, - en dan? Eerst nog wat in Sestri zijn bij Arthur en Annie, of in Lugano of in Parijs - of direct door naar Holland? en in geval van 't laatste, meteen weer aan 't ‘kleine ambt’? Bij Stapel? bij een krant? En dan: samen met jullie gebombardeerd of zoo?

Hoe ‘aardig’ sommige onderdeelen van zoo'n programma ook lijken (je kunt je toch niet doodkniezen, omdat de toekomst er zoo beroerd uitziet? - en we zijn er toch al zenuwachtig en beroerd genoeg aan toe?) het geheel is toch vrij beangstigend. Uitzicht, een oplossing ‘voor den ouden dag’, alles wat in die ideeënsfeer ligt, zie ik allerminst.

In afwachting tracht ik het hier te bolwerken, heusch niet met plezier, want met een steeds drukkender gevoel van alleen te staan. Wat hier je ‘vrienden’ zijn, zijn menschen die half durven, die overal elders gebonden blijven aan wat zij zelf vaak verachten. En zoodra ze iets ouder zijn, de 40 voorbij, zijn de aardigste ‘opgebrand’: vervormd, verambtenaard of verprold. Adé Tissing is op dit gebied een groote uitzondering, maar hij zit mijlen uit de buurt. Menschen die je mondeling gelijk geven - o ja, bij hoopen, maar practisch doen ze niets, en je moet al blij zijn als ze niet alvast maatregelen nemen om 't eventueel ook goed te hebben onder de N.S.B. Ik was eergister verrukt, toen ik bij Ritman een brief las van Meyer Ranneft (ex-lid van den Raad v. Indië, een man die in Holland leider van de oppositie zou zijn geweest maar die hier toch ook gevangen is geworden door het streven naar ‘topbetrekkingen’, met-dat-al een man met meer fatsoen in zich dan de meeste anderen), en in dien brief de opinie tegenkwam dat zoo'n ploert als Zentgraaff geboycott moest worden, in 't belang van de indische samenleving. Verder heb ik Ritman met vuur door zijn vrouw Maud doen uitkafferen, omdat hij zoo laf was zijn krant niet open te stellen voor mijn offensief tegen dien Z. Maar heusch hij durft niet. Zijn neus krult soms bij de gedachte dat hij mijn stuk zou kunnen lezen, binnenkort, maar in zijn blad, dat is wat véél gevraagd. - Intusschen, tot op heden heeft Z. niet gereageerd. Zijn Java-Bode opende gister met een uitvoerig geouwehoer over de juiste rol van den B.B. ambtenaar. 't Kan vandaag of morgen nog loskomen, maar waarschijnlijk is het niet.

Bah! Ik wou dat ik iets beters beginnen kon. Maar mijn gebrek aan tijd remt me om iets grooters op te vatten.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie