Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 8 oktober 1937

Den Haag, 8 Oct. '37

 

Beste Jan

Je indruk van het gesprek met Maurice verrast mij allerminst; ik heb n.l. dien indruk al lang, sedert het bekende Virginia-incident, die de samenwerking met de Vlamingen deed barsten. Maurice is een geschikte vent, maar hij is een kwalijknemende boer gebleven, met een ongelooflijke voorraad letterkundig respect voor niemendalletjes; hij is bovendien Roomsch in den lolligen zin van het woord, zoo van ‘awel zulle, wij kattelieken in Vlaanderen...’, alsof Roomsch in Vlaanderen essentieel iets anders was dan Roomsch in Waalwijk. Ik heb dus sedert de ‘scheiding’ geen enkel contact meer met hem onderhouden, omdat ik die kuif-psyche absoluut niet meer kon verdragen. De wijze, waarop dat papendom ons behandeld heeft bij die ‘Forum’ - quaestie, is voor mij een afdoende reden om den omgang met alle Vlaamsche Roomschheid te versmaden; ik ben blij, dat het voor den vorm betrekkelijk rustig kon afloopen, want ik gun die heeren hun vroomheid en jezuïetisme graag in vrede, maar iedere gedachte aan saamhoorigheid is sedert dien verdwenen uit mijn brein. Het zijn letterkundigen, diplomaten, Hoogdagvierders, maar pas zeer secundair menschen, deze Vlamen. Dat is ook de reden, waarom zij Van Nijlen en Elsschot, al hun achterafgelul ten spijt, nooit kunnen waardeeren, zooals het behoort!

Ik wil Walschap gedeeltelijk uitzonderen, maar zijn ‘Mensch van Goeden Wil’ was ook een boek, waarbij men een bedenkelijk gezicht zet; een eersterangs geest kan zich zoo'n zoet moraaltje toch bezwaarlijk permitteeren. Ik geloof, dat het voortdurend heen en weer sjouwen tusschen de mis en de moderne attitude ook niet bevorderlijk is voor een helder bestaan, als je het mij vraagt.

Dus: aanvaard dit rotsblok, zooals het is! Als zijn wraakje komt, zal het wel uit de Jezuïetenschool komen, zooals de wraakjes van Halbo Kool en Anthonie Donker in j.l. ‘Crit. Bulletin’ naar aanleiding van de ‘Christenen’ uit de school van S.D.A.P. en V.C.S.B. komen; bon sang ne peut mentir. Ik wil bereid blijven al deze lieden geschikte kerels te vinden, maar ik wil van omgang met hen, en quasi ‘geestelijk contact’ gespeend blijven. - Truida, die blijkbaar door Maurice geinspireerd werd om mij een langen brief te schrijven over het geval, heb ik geantwoord, dat ik sedert de Virginia-quaestie en het schandaal met den door iedereen ontzienen Urbain genoeg had van het Vlaamsche ‘letterkundig leven’, en dat geen vergissing over Rilke of Alain Fournier iets in mijn standpunt kon wijzigen. Truida schijnt erg overtuigd van de waardigheid van Maurice, en toont in dien brief precies dezelfde zwaarwichtigheid en gebrek aan humor, die jou bij het gesprek waarschijnlijk zoo hinderden. Voor de Hoogdagen heb ik gelijktijdig bedankt, want het lust mij nu minder dan ooit om als privé-persoon met die Roomsche broeders aan één tafel te zitten. Verrukkelijk is daarbij vergeleken Vestdijks antipapisme in ‘Het Vijfde Zegel’! Ik zie daar voortdurend o.a. ook Vlamingen smoezen!

Het verschil tusschen het geruzie met Eddy en dit geval is, dat Eddy mij ieder oogenblik waard bleef wat hij waard was. T.o.v. Maurice heb ik sedert jaren geen ander gevoel meer dan t.o.v. een boer, die via het onderwijs in het hoogere leven kwam, en dat met een zekere verfijning, die hij langzaam bezig is te ‘standardiseeren’.

 

Je verklaring van zijn rancune is zeker juist. Let op, hoe hij zich te zijner tijd zal wreken! Ook mijn koel bedankje voor de Hoogdagen zal hij als een beleediging voelt, ergens in zijn hoofd.

 

Oef, wat een antipapistisch schrijven! Maar het antipapisme is een heerlijk herkenningsteeken, bij tijd en wijle!

Tot nader! Tob niet over het rotsblok!

Hartelijke hand

je M.

 

Ik ontving je twee brieven over de zaak Maurice!

 

Kreeg je het stuk voor het Holl. Weekblad? Zou ik ev. een proef kunnen corrigeeren?

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie