Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 13 augustus 1939

Den Haag, 13 Aug. 39

 

Beste Jan.

Eergisteren je brief van 4 Aug. Je ziet, dat de luchtpost er niet veel meer dan een week over doet; ik weet alleen nog niet, wanneer de zending het voordeeligst uitkomt, maar veel zal het niet schelen. We zijn blij, dat jullie in je eigen huis zit, de tempel van De Froe, die nu gelukkig La Verne heet, en onze plannen om het volgend jaar te komen nemen steeds positiever vormen aan. Het beroerde is, dat de internationale situatie werkelijk niet geschikt is om zooiets practisch ook al te gaan voorbereiden; ik begrijp momenteel tenminste niet, hoe het geval Danzig zonder oorlog moet afloopen... als er niet een tweede München volgt, waardoor wij evenzeer in den aap gelogeerd zijn. Maar komen wij er op een miraculeuze wijze door, dan zijn wij stellig van plan om een half jaar verlof te nemen!

Dank ook voor de Huisgezin en Brandwag. Ik kan je zeggen, dat ik lichtelijk schrok, toen ik deze organen zag! Wat een zonderlinge, barbaarsche verschijningen! Maar aan den anderen kant is het wel pikant om in zoo'n milieu te publiceeren. Met dat al heb ik nog steeds geen bewijsnummer van de Brandwag, waar mijn eerste artikel in gestaan moet hebben; want dat het er in gestaan heeft, leid ik af uit het ingezonden stukje van dien heer, die zoo blij is, dàt het er in gestaan heeft. Ook Maurice schijnt men te hebben gehuurd voor deze doeleinden. Zijn kuif woei mij tenminste phaenomenaal tegen.

Ik las je critiek over De Pillecijn in het Wkbl., die mij te gunstig voorkomt; ik vind het alles bij elkaar een behoorlijk, maar door en door tweederangsboek. Dan is de nieuwe Walschap stukken beter. Alles nader in Het Vad. per zeepost.

Eddy moet nu al op de boot zitten. Hij moet er nog steeds niet best aan toe zijn wat zijn gezondheid betreft, want hij kreeg nog geregeld inspuitingen voor hij vertrok. Enfin, ook dat zal ik onder veel andere dingen bij het wederzien verifieeren.

Briefje aan Adriaan zal ik vandaag doorgeven. Ik kan deze zaak natuurlijk niet geheel beoordeelen, maar op je inlichtingen afgaand ben ik er ook verre van enthousiast over. Ik heb je vroeger al eens gezegd, en ik merk dat, geheel afgezien van deze quaestie, telkens weer: dat A. een onmiskenbare neiging tot karakterloosheid heeft. Ik zeg alleen: neiging, want ik geloof, dat hij zichzelf eenigszins van deze kant bewust is, dat er bovendien het noodige te vergoelijken valt door de omstandigheden, waaronder hij zijn jeugd doorbracht en nu tracht in te halen, wat hij gemist heeft. Maar een sterke persoonlijkheid is hij niet, en evenmin is hij ongevoelig voor de litteraire kul; in Hoornik heeft hij daarbij passend gezelschap, maar deze is al veel ‘verder heen’, moet ik tot mijn spijt constateeren. We krijgen weer een nieuwe litteraatjeslitteratuur als het zoo doorgaat. Gelukkig zijn Van Lier en Gomperts, met nog een paar, uitzonderingen. Maar wat komt er van Werk terecht? Deze maand was het heele nummer op eenige pagina's na gevuld met een zeer middelmatig tooneelstuk van Jan de Hartog. Dat is toch geen manier om een tijdschrift te redigeeren. Gelukkig is het mijn zaak niet.

Ik sluit twee foto's van de katten in, de rest stuur ik per zeepost. De zwarte, kater, heet Adrianus, maar heeft van mij den titel Camerlengho der Kerk gekregen; de roode, fem., heet Jaffa. Beiden zijn uiterst lief en geven voortdurend te kennen, dat ze Hitler willen overleven. Het ziet er nog niet naar uit, maar wij helpen het hen wenschen.

Verder niet veel nieuws. Ik vertaal nog steeds (bedenk even: van het moment af, dat jullie scheep gingen!). Hein is vandaag met vacantie, dus ik zit drie weken ‘in de dag’. 3 Sept. gaan wij zelf, en dan moet Rauschning absoluut klaar zijn. Tot nader, hart.gr. ook van Ant aan Aty en de jongens,

een hart. hand van je

Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie