Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte

Rotterdam, 4 april 1930

Rotterdam, 4 April 1930

 

Mijn liefste Hanneke,

Ons uitstapje naar Kopenhagen was nog bijna lelijk in het gedrang gekomen. Ik schreef je, dat papa Stolte zijn toestemming had gegeven. Welnu, de volgende dag belde hij op (ik was niet thuis), dat hij 's avonds kwam (Maandag). Ik dacht natuurlijk: het is mis. Maar er kwam niemand, alleen een telegram: kom Dinsdagavond. (Trein gemist). Dinsdagavond haalde ik dus met ietwat begrijpelijke spanning je vader af, reed ijlings met hem in een taxi naar huis, en wachtte af. Hij begon met bruusk te zeggen, dat hij er een nacht over had geslapen en de reis niet kon toestaan. Waarop ik: dat ik dat vervelend vond, en er mijn consequenties uit zou trekken. Als vader gaf hij eerst op: de conventie. Die ik natuurlijk daarop begon te bestrijden. Maar hij bleef op zijn stuk staan, terwijl ik door liet schemeren, dat ik me er in geen geval bij neer zou leggen. Na eenig heen-en-weer-gepraat de plotselinge vraag: ‘Wat denk je eigenlijk over het trouwbriefje op het stadhuis?’ Toen begon ik iets te vermoeden. Ik heb toen zoo goed en zoo kwaad als het ging mijn principes over het huwelijk trachten uit te leggen. Het debat viel toen ineens wonderlijk mee. Het bleek me nu al heel gauw, dat niet de Zeister conventie hem het meest dwars zat, maar wel de vrees, dat wij deze reis als een soort ‘onechte’ huwelijksreis (één kamer, één bed etc.) zouden opvatten. Daarbij kwam dan nog de letterlijk vastgeroeste meening, dat jouw vertrek naar Parijs eigenlijk toch de prelude tot het afmaken van de verloving was. Hij had dat uit jouw uitlatingen opgemaakt, zei hij. Nu was hij bang, dat deze samenloop van omstandigheden op ‘ongelukken’ zou uitdraaien. Je begrijpt, het was moeilijk uit te leggen, waarom je wel naar Parijs was gegaan! Hij vond, je had moeten blijven, als je de moeilijkheden tenminste niet wilde ontvluchten; daarmee gaf hij m.i. dan ook het bewijs, dat hij het toch precies niet begreep, want samen hebben wij nooit moeilijkheden gehad (zooals je vader denkt). Maar ik heb hem iets trachten duidelijk te maken van de beteekenis van een zelfstandig leven van drie maanden (eenige malen door krachtige ‘nonsens’ onderbroken!); daarna gezegd, dat de reis naar Kopenhagen als afsluiting daarbij hoorde (‘nonsens’), en dat ik die reis dus helemaal niet als een snoepreisje opvatte. (Stel je voor, hij bood me in het begin zelfs een reis naar K. aan, maar na ons trouwen! Wat een zonderling idee!). Toen ik eenmaal zoover was, bleken ineens alle bezwaren verdwenen! We zijn toen in de beste verstandhouding gescheiden, ik blij, dat ik diplomatisch was ingegaan op zijn bruuskheid. Ik apprecieerde dit gesprek zeer, omdat ik nu tenminste duidelijk heb gemerkt, dat het ook je vader tenslotte alleen om je welzijn is te doen, en niet om de letter van de conventie. Natuurlijk blijft hem al deze nieuwerwetschheid hinderen, maar hij is in staat, daarover heen te stappen. Ik stel dat werkelijk zeer op prijs.

Curieus overigens, zooals je vader zich uitdrukt over zulke dingen. Hij had het op een zeker oogenblik over ‘de duivel’ en bedoelde daarmee de verleiding, om in één bed te kruipen. De angst voor het onechte kind zit er toch wel diep in, en daarmee de (m.i. geheel valsche) vereering voor de maagdelijkheid van de vrouw, die nog niet getrouwd is (niet, dat ik het tegendeel hooger stel; maar het is voor mij een zuiver practische quaestie). Maar bij je vader komt het werkelijk voort uit de angst, jou iets zou kunnen overkomen. Ik geloof eigenlijk, dat hij bang was, dat wij, door de driemaandelijkse scheiding weer wat verblind door illusies, een wanhopige afscheidsroes wilden vieren, waarvan jij dan de dupe zou kunnen worden. Nu, ik heb hem dienomtrent gerustgesteld, en hij heeft nu voluit en werkelijk gerust zijn toestemming gegeven. Natuurlijk heb ik bijna moeten zweren, dat we in Kopenhagen in gescheiden huizen zouden logeeren...

Vanmiddag ben ik naar Haarlem geweest. Er is zeker kans, als Schrijver mij tenminste behoorlijk wil helpen. Haarlem is een prachtige stad, het wonen is er prettiger en goedkooper, we zouden vlak bij Amsterdam zitten en bij de zee, ƒ600 meer salaris. Enfin, er zal wel niets van komen, dus blijf nu maar vasthouden aan de gedachte van een Rotterdamsch appartement! Ook daar zullen we tenslotte best kunnen leven.

Ik heb reusachtig zin in de vacantie! Ik schrijf, denk ik, uit puur pleizier niet veel meer dan wat nieuws. Hoor ik van jou gauw treinen naar Kopenhagen?

Gisteren was ik voor de Liga in Amsterdam. Plotseling, 's avonds, kwam Joris uit Rusland terug! Niets veranderd, gezond en wel. Maar Nus Franken verzocht me, speciaal de groeten aan je te willen doen. Hij werkt hard in de Uitkijk en heeft er succes! De zaak loopt goed.

Ik zal vanavond nog even naar Eibergen schrijven, want ik hoorde in lang niets. Ze weten niet eens, of ik al verhuisd ben.

Nu, lieve Pjotr, heel veel zoenen (ze worden nu binnenkort echt!) van

jouw Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie